Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kliek (Nederlands) in het Duits
kliek:
-
de kliek (onderonsje)
Vertaal Matrix voor kliek:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Clique | kliek; onderonsje | clubje |
Freundeskreis | kliek; onderonsje | vriendenkring; vriendenlijst |
Verwante woorden van "kliek":
kliek vorm van klieken:
-
de klieken (kliekjes; etensresten)
die Essensreste
-
klieken (aaneensluiten)
zusammenschließen; koppeln-
zusammenschließen werkwoord (schließe zusammen, schließt zusammen, schloß zusammen, schloßt zusammen, zusammengeschlossen)
-
Conjugations for klieken:
o.t.t.
- kliek
- kliekt
- kliekt
- klieken
- klieken
- klieken
o.v.t.
- kliekte
- kliekte
- kliekte
- kliekten
- kliekten
- kliekten
v.t.t.
- heb gekliekt
- hebt gekliekt
- heeft gekliekt
- hebben gekliekt
- hebben gekliekt
- hebben gekliekt
v.v.t.
- had gekliekt
- had gekliekt
- had gekliekt
- hadden gekliekt
- hadden gekliekt
- hadden gekliekt
o.t.t.t.
- zal klieken
- zult klieken
- zal klieken
- zullen klieken
- zullen klieken
- zullen klieken
o.v.t.t.
- zou klieken
- zou klieken
- zou klieken
- zouden klieken
- zouden klieken
- zouden klieken
diversen
- kliek!
- kliekt!
- gekliekt
- kliekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor klieken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Essensreste | etensresten; klieken; kliekjes | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
koppeln | aaneensluiten; klieken | aanhaken; aankoppelen; bijeen voegen; combineren; een combinatie maken; koppelen; samenkoppelen; samenvoegen; vasthaken; vastkoppelen; verbinden |
zusammenschließen | aaneensluiten; klieken |