Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klemmend (Nederlands) in het Duits

klemmend:

klemmend bijvoeglijk naamwoord

  1. klemmend (urgent; dringend; met spoed; spoedeisend)
    dringend; dringend nötig; dringlich; notwendig
  2. klemmend (klemzittend; knellend)
    umklammernd; drückend
  3. klemmend (nadrukkelijk; uitdrukkelijk; met nadruk; met klem)
    ausdrücklich; nachdrücklich
  4. klemmend (overtuigend; afdoend)
    überzeugend; nachdrücklich; dringlich; notwendig; dringend; stringent; dringend nötig

Vertaal Matrix voor klemmend:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
überzeugend afdoend; klemmend; overtuigend aannemelijk; acceptabel; fascinerend; geloofwaardig; plausibel; waarschijnlijk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausdrücklich klemmend; met klem; met nadruk; nadrukkelijk; uitdrukkelijk
dringend afdoend; dringend; klemmend; met spoed; overtuigend; spoedeisend; urgent broodnodig; hoognodig
dringend nötig afdoend; dringend; klemmend; met spoed; overtuigend; spoedeisend; urgent broodnodig; hoognodig
dringlich afdoend; dringend; klemmend; met spoed; overtuigend; spoedeisend; urgent broodnodig; hoognodig
drückend klemmend; klemzittend; knellend beklemmend; benauwd; broeierig; knellend; nijpend; smartelijk; zwoel
nachdrücklich afdoend; klemmend; met klem; met nadruk; nadrukkelijk; overtuigend; uitdrukkelijk krachtig; nadrukkelijk; nadrukkelijke
notwendig afdoend; dringend; klemmend; met spoed; overtuigend; spoedeisend; urgent basis; benodigd; broodnodig; cruciaal; door de behoefte vereist; elementair; essentieel; gewenst; gewild; hoognodig; nodig; noodzakelijk; onafwendbaar; onherroepelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; onontkoombaar; onvermijdelijk; vereist; verlangd; wenselijk; wezenlijk
stringent afdoend; klemmend; overtuigend bindend; broodnodig; dwingend; hoognodig; streng; strikt; stringent
umklammernd klemmend; klemzittend; knellend

klemmend vorm van klemmen:

klemmen werkwoord (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)

  1. klemmen (omklemmen; knellen)
    klammern; umklammern; zwängen
    • klammern werkwoord (klammere, klammerst, klammert, klammerte, klammertet, geklammert)
    • umklammern werkwoord (umklammere, umklammerst, umklammert, umklammerte, umklammertet, umklammert)
    • zwängen werkwoord (zwänge, zwängst, zwängt, zwängte, zwängtet, gezwängt)

Conjugations for klemmen:

o.t.t.
  1. klem
  2. klemt
  3. klemt
  4. klemmen
  5. klemmen
  6. klemmen
o.v.t.
  1. klemde
  2. klemde
  3. klemde
  4. klemden
  5. klemden
  6. klemden
v.t.t.
  1. heb geklemd
  2. hebt geklemd
  3. heeft geklemd
  4. hebben geklemd
  5. hebben geklemd
  6. hebben geklemd
v.v.t.
  1. had geklemd
  2. had geklemd
  3. had geklemd
  4. hadden geklemd
  5. hadden geklemd
  6. hadden geklemd
o.t.t.t.
  1. zal klemmen
  2. zult klemmen
  3. zal klemmen
  4. zullen klemmen
  5. zullen klemmen
  6. zullen klemmen
o.v.t.t.
  1. zou klemmen
  2. zou klemmen
  3. zou klemmen
  4. zouden klemmen
  5. zouden klemmen
  6. zouden klemmen
en verder
  1. is geklemd
diversen
  1. klem!
  2. klemt!
  3. geklemd
  4. klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor klemmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klammern hechting; vasthechting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klammern klemmen; knellen; omklemmen aanhechten; bevestigen; hechten; klampen; klinken; vastklinken; vastnaaien
umklammern klemmen; knellen; omklemmen
zwängen klemmen; knellen; omklemmen dwingen; dwingen te doen

Verwante woorden van "klemmen":


Wiktionary: klemmen


Cross Translation:
FromToVia
klemmen drücken; quetschen; pressen squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once
klemmen kneifen; zwicken pincerserrer fortement avec une pince, avec des tenailles ou autres instruments semblables.