Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. kledder:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kledder (Nederlands) in het Duits

kledder:

kledder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kledder (klodder; kwak; lik)
    der Schmutz; der Schlamm; der Klacks; der Klecks; der Dreck; der Klumpen; der Matsch
    • Schmutz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schlamm [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klacks [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klecks [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Dreck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klumpen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Matsch [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kledder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Dreck kledder; klodder; kwak; lik beer; drek; excrementen; fecaliën; feces; goorheid; groezeligheid; kak; poep; prut; schijt; smeerlapperij; smerigheid; smurrie; stofje; stront; uitscheiding; uitwerpselen; vervuiling; viesheid; viespeukerij; viezigheid; vuil; vuilheid; vuiligheid; vuiltje
Klacks kledder; klodder; kwak; lik
Klecks kledder; klodder; kwak; lik klont; klonter; moesje; nop; smet; spat; spatje; spatter; stip; stipje; stippel; uitstrijkje; vlek; vlekje; vuile plek; zwabber
Klumpen kledder; klodder; kwak; lik berg; bonk; bonkend geluid; brok; groot en dik stuk; homp; hoop; klont; klonter; kluit; suikerklontje
Matsch kledder; klodder; kwak; lik bagger; modder; prut; slib; slijk; slik
Schlamm kledder; klodder; kwak; lik bagger; bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; modder; moer; prut; slib; slijk; slik; zetsel
Schmutz kledder; klodder; kwak; lik drab; drek; goorheid; groezeligheid; kak; morsigheid; poep; prut; schijt; slonzigheid; smeerlapperij; smerigheid; smurrie; stront; vervuiling; viesheid; viespeukerij; viezigheid; vuil; vuilheid; vuiligheid; zwijnenboel

Verwante woorden van "kledder":


Synoniemen voor "kledder":


Verwante definities voor "kledder":

  1. door en door1
    • deze jas is kleddernat1
  2. hoopje van een weke massa1
    • een kledder mayonaise1