Nederlands

Uitgebreide vertaling voor keten (Nederlands) in het Duits

keten:

keten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de keten (aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; ketting; boei; kluister)
    die Fessel; die Handschellen
  2. de keten (aaneenschakeling; reeks; serie; rij)
    die Reihe; die Serie; die Kette; die Reihenfolge; die Folge; die Verkettung; die Aneinanderreihung; die Abfolge; die Erkettung
  3. de keten (ketting; aaneenschakeling; snoer)
    die Kette
    • Kette [die ~] zelfstandig naamwoord
  4. de keten (bergschuren; loodsen)
    die Berghütte
  5. de keten (reeks; aaneenschakeling; serie; rij)
    die Serie; die Reihe; die Aneinanderreihung
  6. de keten (winkelketen)
    die Geschäftskette; die Handelskette; die Ladenkette
  7. de keten (halssieraad; ketting)
    die Halskette; die Kette
    • Halskette [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kette [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor keten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abfolge aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie
Aneinanderreihung aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; optelsom; reeks; samentrekking; samenvoeging; serie
Berghütte bergschuren; keten; loodsen
Erkettung aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie
Fessel aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; boei; keten; ketting; kluister boeien; handboeien; handijzers; ketenen; kluisters; knevels
Folge aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; aflevering; consequentie; cyclus; editie; episode; gehoor; gevolg; gevolg geven aan; hofhouding; opvolging; reeks; sequens; sequentie; serie; successie; uitgave; uitvloeisel; voortvloeisel
Geschäftskette keten; winkelketen filiaalbedrijf; grootwinkelbedrijf
Halskette halssieraad; keten; ketting collier
Handelskette keten; winkelketen handelsketen; zakenketen
Handschellen aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; boei; keten; ketting; kluister handboeien; handijzers
Kette aaneenschakeling; halssieraad; keten; ketting; reeks; rij; serie; snoer aaneenschakeling; colonne; file; gelid; halsketting; halssnoer; ketting; kettinkje; reeks; rij; schering; serie
Ladenkette keten; winkelketen filiaalbedrijf; grootwinkelbedrijf
Reihe aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; colonne; cyclus; file; gelid; opeenvolging; opvolging; reeks; rij; rij manschappen; rijtje; sequens; sequentie; serie; sliert; slingervormig ding; successie
Reihenfolge aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; opeenvolging; opvolging; rangschikken; rangschikking; reeks; serie; successie; z-volgorde
Serie aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie Terugkeerpatroon; aaneenschakeling; colonne; cyclus; file; gelid; reeks; rij; serie; terugkeerpatroon
Verkettung aaneenschakeling; keten; reeks; rij; serie aaneenschakeling; halsketting; halssnoer; ketting; kettinkje; reeks; schakeling; serie

Verwante woorden van "keten":

  • ketenen, ketens, ketentje, ketentjes

Wiktionary: keten

keten
noun
  1. übertragen: Zusammenhängende Elemente aller Art, aufeinanderfolgende Ablauf
  2. Mathematik: eine totalgeordnete Menge
  3. Reihe aus beweglich, ineinandergefügten Glied
  4. Schmuckstück aus [1]

Cross Translation:
FromToVia
keten Kette chain — series of interconnected rings or links
keten Kette chain — series of stores or businesses with the same brand name
keten scherzen frolic — behave playfully and uninhibitedly

ketenen:

ketenen werkwoord (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)

  1. ketenen (boeien; binden; kluisteren)
    ketten; verketten; aneinanderreihen
    • ketten werkwoord (kette, kettest, kettet, kettete, kettetet, gekettet)
    • verketten werkwoord (verkette, verkettest, verkettet, verkettete, verkettetet, verkettet)
    • aneinanderreihen werkwoord
  2. ketenen (handboeien omdoen; in de boeien slaan)
    festnehmen; in Ketten legen

Conjugations for ketenen:

o.t.t.
  1. keten
  2. ketent
  3. ketent
  4. ketenen
  5. ketenen
  6. ketenen
o.v.t.
  1. ketende
  2. ketende
  3. ketende
  4. ketenden
  5. ketenden
  6. ketenden
v.t.t.
  1. heb geketend
  2. hebt geketend
  3. heeft geketend
  4. hebben geketend
  5. hebben geketend
  6. hebben geketend
v.v.t.
  1. had geketend
  2. had geketend
  3. had geketend
  4. hadden geketend
  5. hadden geketend
  6. hadden geketend
o.t.t.t.
  1. zal ketenen
  2. zult ketenen
  3. zal ketenen
  4. zullen ketenen
  5. zullen ketenen
  6. zullen ketenen
o.v.t.t.
  1. zou ketenen
  2. zou ketenen
  3. zou ketenen
  4. zouden ketenen
  5. zouden ketenen
  6. zouden ketenen
en verder
  1. ben geketend
  2. bent geketend
  3. is geketend
  4. zijn geketend
  5. zijn geketend
  6. zijn geketend
diversen
  1. keten!
  2. ketent!
  3. geketend
  4. ketenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ketenen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de ketenen (knevels; kluisters)
    die Fessel
    • Fessel [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor ketenen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fessel ketenen; kluisters; knevels aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; boei; boeien; handboeien; handijzers; keten; ketting; kluister
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aneinanderreihen binden; boeien; ketenen; kluisteren aaneenschakelen; bijeen voegen; combineren; een combinatie maken; koppelen; samenkoppelen; samenvoegen; verbinden
festnehmen handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen aanhouden; arresteren; gevangennemen; grijpen; in hechtenis nemen; inrekenen; klauwen; obsederen; oppakken; pakken; vangen; vatten; verstrikken
in Ketten legen handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen
ketten binden; boeien; ketenen; kluisteren aaneenschakelen; in de val laten lopen; koppelen; samenvoegen; strikken; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
verketten binden; boeien; ketenen; kluisteren aaneenschakelen; bijeen voegen; combineren; ineenvlechten; koppelen; samenkoppelen; samenvoegen; verbinden; vervlechten; verweven

Verwante woorden van "ketenen":