Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- kalk:
- kalken:
-
Wiktionary:
- kalk → gebrannter Kalk, Branntkalk, ungelöschter Kalk, Kalkerde, Ätzkalk, Kalk
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kalk (Nederlands) in het Duits
kalk:
Vertaal Matrix voor kalk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Kalk | kalk | pleister; stuc |
Verwante woorden van "kalk":
Wiktionary: kalk
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kalk | → gebrannter Kalk; Branntkalk; ungelöschter Kalk; Kalkerde; Ätzkalk | ↔ quicklime — lime produced by heating limestone |
• kalk | → Kalk | ↔ chaux — chimie|fr (vieilli) ou (familier, fr) ancienne dénomination de calcium, dans des dénominations de corps chimiques. |
kalk vorm van kalken:
-
kalken (kladden)
-
kalken (pennen; schrijven)
schreiben; korrespondieren-
korrespondieren werkwoord (korrespondiere, korrespondierst, korrespondiert, korrespondierte, korrespondiertet, korrespondiert)
-
kalken (witten; sausen)
Conjugations for kalken:
o.t.t.
- kalk
- kalkt
- kalkt
- kalken
- kalken
- kalken
o.v.t.
- kalkte
- kalkte
- kalkte
- kalkten
- kalkten
- kalkten
v.t.t.
- heb gekalkt
- hebt gekalkt
- heeft gekalkt
- hebben gekalkt
- hebben gekalkt
- hebben gekalkt
v.v.t.
- had gekalkt
- had gekalkt
- had gekalkt
- hadden gekalkt
- hadden gekalkt
- hadden gekalkt
o.t.t.t.
- zal kalken
- zult kalken
- zal kalken
- zullen kalken
- zullen kalken
- zullen kalken
o.v.t.t.
- zou kalken
- zou kalken
- zou kalken
- zouden kalken
- zouden kalken
- zouden kalken
diversen
- kalk!
- kalkt!
- gekalkt
- kalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kalken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kalken | kalken; kladden; sausen; witten | bepleisteren; pleisteren; stukadoren; van pleister voorzien |
korrespondieren | kalken; pennen; schrijven | corresponderen; een briefwisseling hebben; overeenkomen; overeenstemmen; schrijven; stroken |
schreiben | kalken; pennen; schrijven | corresponderen; een briefwisseling hebben; op papier zetten; schrijven |
streichen | kalken; sausen; witten | afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; beschilderen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorstrepen; in tweeën houwen; intrekken; klieven; kloven; lakken; nietig verklaren; omzwerven; schilderen; verven; vioolspelen; zwerven |
tünchen | kalken; kladden; sausen; witten |