Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- isoleren:
-
Wiktionary:
- isoleren → isolieren, insulieren
- isoleren → absondern, isolieren, außer Verbindung setzen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor isoleren (Nederlands) in het Duits
isoleren:
-
isoleren (afzijdig stellen)
abseits stellen-
abseits stellen werkwoord
-
-
isoleren (gevangen zetten; opsluiten; interneren)
einschließen; einsperren; gefangenhalten; festsetzen; einpferchen-
einschließen werkwoord (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
-
gefangenhalten werkwoord
-
einpferchen werkwoord (pferche ein, pferchst ein, pfercht ein, pferchte ein, pferchtet ein, eingepfercht)
-
-
isoleren (afzonderen; afscheiden; afsplitsen)
isolieren; absondern; separieren; abtrennen; trennen; aussondern-
aussondern werkwoord (sondere aus, sonderst aus, sondert aus, sonderte aus, sondertet aus, ausgesondert)
-
isoleren (apart zetten; afzonderen)
zurücklegen; beiseitelegen; auf die Seite legen-
zurücklegen werkwoord (lege zurück, legst zurück, legt zurück, legte zurück, legtet zurück, zurückgelegt)
-
beiseitelegen werkwoord
-
auf die Seite legen werkwoord (lege auf die Seite, legst auf die Seite, legt auf die Seite, legte auf die Seite, legtet auf die Seite, auf die Seite gelegt)
-
-
isoleren (koudebestendig maken)
Conjugations for isoleren:
o.t.t.
- isoleer
- isoleert
- isoleert
- isoleren
- isoleren
- isoleren
o.v.t.
- isoleerde
- isoleerde
- isoleerde
- isoleerden
- isoleerden
- isoleerden
v.t.t.
- heb geïsoleerd
- hebt geïsoleerd
- heeft geïsoleerd
- hebben geïsoleerd
- hebben geïsoleerd
- hebben geïsoleerd
v.v.t.
- had geïsoleerd
- had geïsoleerd
- had geïsoleerd
- hadden geïsoleerd
- hadden geïsoleerd
- hadden geïsoleerd
o.t.t.t.
- zal isoleren
- zult isoleren
- zal isoleren
- zullen isoleren
- zullen isoleren
- zullen isoleren
o.v.t.t.
- zou isoleren
- zou isoleren
- zou isoleren
- zouden isoleren
- zouden isoleren
- zouden isoleren
en verder
- ben geïsoleerd
- bent geïsoleerd
- is geïsoleerd
- zijn geïsoleerd
- zijn geïsoleerd
- zijn geïsoleerd
diversen
- isoleer!
- isoleert!
- geïsoleerd
- isolerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor isoleren:
Synoniemen voor "isoleren":
Verwante definities voor "isoleren":
Wiktionary: isoleren
isoleren
Cross Translation:
verb
isoleren
-
persoonlijk
- isoleren → isolieren
-
chemisch
- isoleren → isolieren
-
elektrisch
- isoleren → insulieren
-
warmte
- isoleren → insulieren
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• isoleren | → absondern; isolieren | ↔ isolate — transitive: to set apart or cut off from others |
• isoleren | → absondern; außer Verbindung setzen; isolieren | ↔ isoler — séparer un lieu ou un objet de ce qui l’entoure. |