Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inzet (Nederlands) in het Duits

inzet:

inzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de inzet (doeleinde; doel; streven)
    Ziel; der Zweck; die Zielsetzung
    • Ziel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Zweck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Zielsetzung [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de inzet (aanwending; toepassing; gebruik)
    die Verwendung
  3. de inzet (speelgeld; poule; pot)
    der Einsatz; der Pool; die Geldeinlage; Spielgeld
    • Einsatz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Pool [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Geldeinlage [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Spielgeld [das ~] zelfstandig naamwoord
  4. de inzet (toewijding; devotie; overgave; )
    der Einsatz; die Ergebenheit; die Hingabe; die Widmung; die Übergabe; die Treue; die Hingebung
  5. de inzet (aanvang; begin; opening; start)
    der Anfang; der Beginn; die Eröffnung; der Start; Anfangen; die Einleitung
    • Anfang [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Beginn [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Eröffnung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Start [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anfangen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Einleitung [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor inzet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anfang aanvang; begin; inzet; opening; start aanhef; aanvangstijd; beginne; begintijd; binnenkomst; entree; hoofd; intocht; intrede; starttijd; titel; vertrektijd
Anfangen aanvang; begin; inzet; opening; start aanbreken van de dag; aanheffen; aanvangen; beginnen; effectief worden; ingaan; inzetten; openingsplechtigheid; start; van kracht worden
Beginn aanvang; begin; inzet; opening; start aanvangstijd; beginne; begintijd; starttijd; vertrektijd
Einleitung aanvang; begin; inzet; opening; start introductie; invoering
Einsatz devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; pot; poule; speelgeld; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid bijdrage; bouwterrein; bouwwerk; contributie; gebied; gebouw; inzetstuk; kavel; lidmaatschapsgeld; pand; perceel; terrein
Ergebenheit devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid
Eröffnung aanvang; begin; inzet; opening; start openbaring; verrassende ontdekking
Geldeinlage inzet; pot; poule; speelgeld
Hingabe devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid genoegen; genot; jool; leut; lust; offer; opoffering; plezier; pret
Hingebung devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid aanhankelijkheid; affectie; drift; gehechtheid; genoegen; genot; lust; verknochtheid; wellust
Pool inzet; pot; poule; speelgeld pool
Spielgeld inzet; pot; poule; speelgeld
Start aanvang; begin; inzet; opening; start Start; beginpunt; lanceren; lancering; start
Treue devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid aanhankelijkheid; affectie; gehechtheid; getrouwheid; loyaliteit; trouw; trouwhartigheid; verknochtheid
Verwendung aanwending; gebruik; inzet; toepassing aanwenden; aanwending; behandeling; gebruik; gewoonte; hantering; toepassing; traditie; usance
Widmung devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid
Ziel doel; doeleinde; inzet; streven bestemming; doel; doel bij voetbalwedstrijd; doel-; doelstelling; doelvoorziening; doelwit; einde; eindpaal; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; goal; intentie; meet; mikpunt; moedwil; reisbestemming; voornemen
Zielsetzung doel; doeleinde; inzet; streven doelstelling
Zweck doel; doeleinde; inzet; streven doel bij voetbalwedstrijd; doelwit; goal; intentie; moedwil; voornemen
Übergabe devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid capitulatie; cessie; doorgifte; handoff; overdracht; overgave

Verwante woorden van "inzet":


Verwante definities voor "inzet":

  1. de mate waarin hij zich inspant1
    • deze leerlingen tonen veel inzet1
  2. geld dat je geeft voor een gokwedstrijd1
    • de inzet is 100 gulden1
  3. waar het om gaat1
    • de inzet van die ruzie was de keuze voor een televisieprogramma1

inzetten:

inzetten werkwoord (zet in, zette in, zetten in, ingezet)

  1. inzetten (speelgeld inzetten)
    eine Wette machen; wetten
  2. inzetten (verwedden; wedden)
    wetten; einsetzen; verwetten
    • wetten werkwoord (wette, wettest, wettet, wettete, wettetet, gewettet)
    • einsetzen werkwoord (setze ein, setzt ein, setzte ein, setztet ein, eingesetzt)
    • verwetten werkwoord (verwette, verwettest, verwettet, verwettete, verwettetet, verwettet)
  3. inzetten (inzet tonen)
    einsetzen; Einsatz zeigen
  4. inzetten (op gang komen; beginnen; intreden)
    beginnen; starten; einsetzen; anfangen; antreten; abheben; anheben
    • beginnen werkwoord (beginne, beginnst, beginnt, begann, begannt, begonnen)
    • starten werkwoord (starte, startest, startet, startete, startetet, gestart)
    • einsetzen werkwoord (setze ein, setzt ein, setzte ein, setztet ein, eingesetzt)
    • anfangen werkwoord (fange an, fängst an, fängt an, fing an, fingt an, angefangen)
    • antreten werkwoord (trete an, trittst an, tritt an, trate an, tratet an, angetreten)
    • abheben werkwoord (hebe ab, hebst ab, hebt ab, hob ab, hobt ab, abgehoben)
    • anheben werkwoord (hebe an, hebst an, hebt an, hob an, hobt an, angehoben)

Conjugations for inzetten:

o.t.t.
  1. zet in
  2. zet in
  3. zet in
  4. zetten in
  5. zetten in
  6. zetten in
o.v.t.
  1. zette in
  2. zette in
  3. zette in
  4. zetten in
  5. zetten in
  6. zetten in
v.t.t.
  1. heb ingezet
  2. hebt ingezet
  3. heeft ingezet
  4. hebben ingezet
  5. hebben ingezet
  6. hebben ingezet
v.v.t.
  1. had ingezet
  2. had ingezet
  3. had ingezet
  4. hadden ingezet
  5. hadden ingezet
  6. hadden ingezet
o.t.t.t.
  1. zal inzetten
  2. zult inzetten
  3. zal inzetten
  4. zullen inzetten
  5. zullen inzetten
  6. zullen inzetten
o.v.t.t.
  1. zou inzetten
  2. zou inzetten
  3. zou inzetten
  4. zouden inzetten
  5. zouden inzetten
  6. zouden inzetten
en verder
  1. ben ingezet
  2. bent ingezet
  3. is ingezet
  4. zijn ingezet
  5. zijn ingezet
  6. zijn ingezet
diversen
  1. zet in!
  2. zet in!
  3. ingezet
  4. inzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inzetten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de inzetten (geld inzetten)
    die Einlage; der Geldeinsatz
  2. de inzetten

inzetten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het inzetten (aanheffen)
    Anfangen; Einsetzen; Anheben; Angehen; Anstimmen

Vertaal Matrix voor inzetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anfangen aanheffen; inzetten aanbreken van de dag; aanvang; aanvangen; begin; beginnen; effectief worden; ingaan; inzet; opening; openingsplechtigheid; start; van kracht worden
Angehen aanheffen; inzetten
Anheben aanheffen; inzetten
Anstimmen aanheffen; inzetten openingsplechtigheid; start
Einlage geld inzetten; inzetten belegging; bijdrage; contributie; geldbelegging; inlay; inlegging; inlegkapitaal; inlegwerk; investering; lidmaatschapsgeld; mozaïek
Einsetzen aanheffen; inzetten
Geldeinsatz geld inzetten; inzetten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Einsatz zeigen inzet tonen; inzetten
abheben beginnen; intreden; inzetten; op gang komen de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; lenen; omhoogkomen; ontlenen; opstijgen; opvliegen; stijgen
anfangen beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; introduceren; kennis laten maken; mobiliseren; ondernemen; starten; van start gaan; voorstellen
anheben beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanvangen; beginnen; heffen; lichten; naar boven tillen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; opheffen; optillen; starten; tillen; van start gaan
antreten beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanstampen; aantreden; toetreden; vaststampen; vasttreden
beginnen beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanbinden; aangaan; aanknopen; aannemen; aanvaarden; aanvangen; accepteren; beginnen; in ontvangst nemen; introduceren; kennis laten maken; ondernemen; ontvangen; starten; van start gaan; voorstellen
eine Wette machen inzetten; speelgeld inzetten
einsetzen beginnen; intreden; inzet tonen; inzetten; op gang komen; verwedden; wedden aangrijpen; aanstellen; aanvangen; aanwenden; afstemmen; beginnen; benoemen; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in functie aanstellen; inaugureren; inhuldigen; inklinken; inrichten; installeren; instellen; introduceren; invoegen; inwijden; kennis laten maken; mobiliseren; overgaan op nieuwe rijbaan; plaatsen; plechtig bevestigen; posten; posteren; starten; stationeren; toepassen; tussen zetten; van start gaan; voorstellen
starten beginnen; intreden; inzetten; op gang komen aanbinden; aangaan; aanknopen; aannemen; aanvaarden; aanvangen; accepteren; afstemmen; beginnen; bouwen; construeren; in ontvangst nemen; instellen; omhoogkomen; ondernemen; ontvangen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; van start gaan
verwetten inzetten; verwedden; wedden
wetten inzetten; speelgeld inzetten; verwedden; wedden een gok wagen; gokken; met geld spelen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bereitstellung inzetten inrichten
Softwarebereitstellung inzetten

Verwante woorden van "inzetten":



Verwante vertalingen van inzet