Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. instigerend:
  2. instigeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor instigerend (Nederlands) in het Duits

instigerend:

instigerend bijvoeglijk naamwoord

  1. instigerend
    anregend

Vertaal Matrix voor instigerend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anregend instigerend aansporend; aardig; animerend; belangwekkend; interessant; opwekkend; stimulerend; wetenswaardig

instigeren:

instigeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. instigeren (opwekken)
    Anstiften

instigeren werkwoord (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)

  1. instigeren (aanzetten tot; provoceren)

Conjugations for instigeren:

o.t.t.
  1. instigeer
  2. instigeert
  3. instigeert
  4. instigeren
  5. instigeren
  6. instigeren
o.v.t.
  1. instigeerde
  2. instigeerde
  3. instigeerde
  4. instigeerden
  5. instigeerden
  6. instigeerden
v.t.t.
  1. heb geïnstigeerd
  2. hebt geïnstigeerd
  3. heeft geïnstigeerd
  4. hebben geïnstigeerd
  5. hebben geïnstigeerd
  6. hebben geïnstigeerd
v.v.t.
  1. had geïnstigeerd
  2. had geïnstigeerd
  3. had geïnstigeerd
  4. hadden geïnstigeerd
  5. hadden geïnstigeerd
  6. hadden geïnstigeerd
o.t.t.t.
  1. zal instigeren
  2. zult instigeren
  3. zal instigeren
  4. zullen instigeren
  5. zullen instigeren
  6. zullen instigeren
o.v.t.t.
  1. zou instigeren
  2. zou instigeren
  3. zou instigeren
  4. zouden instigeren
  5. zouden instigeren
  6. zouden instigeren
en verder
  1. is geïnstigeerd
diversen
  1. instigeer!
  2. instigeert!
  3. geïnstigeerd
  4. instigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor instigeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anstiften instigeren; opwekken aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jemanden zu etwas ermuntern aanzetten tot; instigeren; provoceren
provuzieren aanzetten tot; instigeren; provoceren