Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inrukken (Nederlands) in het Duits

inrukken:

inrukken werkwoord (ruk in, rukt in, rukte in, rukten in, ingerukt)

  1. inrukken (ophoepelen; opdonderen; opkrassen; oplazeren)
    abkratzen; sich zum Teufel scheren; abzischen; abzwitschen; abhauen
    • abkratzen werkwoord (kratze ab, kratzt ab, kratzte ab, kratztet ab, abgekratzt)
    • sich zum Teufel scheren werkwoord (schere mich, scherst dich, schert sich, scherte sich, schertet euch, sich geschert)
    • abzischen werkwoord (zische ab, zischt ab, zischte ab, zischtet ab, abgezischt)
    • abzwitschen werkwoord (zwitsche ab, zwitscht ab, zwitschte ab, zwitschtet ab, abgezwitscht)
    • abhauen werkwoord (haue ab, haust ab, haut ab, haute ab, hautet ab, agehaut)

Conjugations for inrukken:

o.t.t.
  1. ruk in
  2. rukt in
  3. rukt in
  4. rukken in
  5. rukken in
  6. rukken in
o.v.t.
  1. rukte in
  2. rukte in
  3. rukte in
  4. rukten in
  5. rukten in
  6. rukten in
v.t.t.
  1. ben ingerukt
  2. bent ingerukt
  3. is ingerukt
  4. zijn ingerukt
  5. zijn ingerukt
  6. zijn ingerukt
v.v.t.
  1. was ingerukt
  2. was ingerukt
  3. was ingerukt
  4. waren ingerukt
  5. waren ingerukt
  6. waren ingerukt
o.t.t.t.
  1. zal inrukken
  2. zult inrukken
  3. zal inrukken
  4. zullen inrukken
  5. zullen inrukken
  6. zullen inrukken
o.v.t.t.
  1. zou inrukken
  2. zou inrukken
  3. zou inrukken
  4. zouden inrukken
  5. zouden inrukken
  6. zouden inrukken
diversen
  1. ruk in!
  2. rukt in!
  3. ingerukt
  4. inrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inrukken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. inrukken (ophoepelen)
    Abhauen
    • Abhauen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor inrukken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abhauen inrukken; ophoepelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abhauen inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afhakken; afhouwen; afkappen; opflikkeren; opkrassen; oprotten
abkratzen inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afkrabben; afschrappen; doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; schrapen; schrappen; sterven; verscheiden; wegkrabben
abzischen inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren opkrassen
abzwitschen inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
sich zum Teufel scheren inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren

Verwante vertalingen van inrukken