Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. indiceren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor indiceren (Nederlands) in het Duits

indiceren:

indiceren werkwoord (indiceer, indiceert, indiceerde, indiceerden, geïndiceerd)

  1. indiceren (iets aanwijzen; aanduiden; aangeven; wijzen)

Conjugations for indiceren:

o.t.t.
  1. indiceer
  2. indiceert
  3. indiceert
  4. indiceren
  5. indiceren
  6. indiceren
o.v.t.
  1. indiceerde
  2. indiceerde
  3. indiceerde
  4. indiceerden
  5. indiceerden
  6. indiceerden
v.t.t.
  1. heb geïndiceerd
  2. hebt geïndiceerd
  3. heeft geïndiceerd
  4. hebben geïndiceerd
  5. hebben geïndiceerd
  6. hebben geïndiceerd
v.v.t.
  1. had geïndiceerd
  2. had geïndiceerd
  3. had geïndiceerd
  4. hadden geïndiceerd
  5. hadden geïndiceerd
  6. hadden geïndiceerd
o.t.t.t.
  1. zal indiceren
  2. zult indiceren
  3. zal indiceren
  4. zullen indiceren
  5. zullen indiceren
  6. zullen indiceren
o.v.t.t.
  1. zou indiceren
  2. zou indiceren
  3. zou indiceren
  4. zouden indiceren
  5. zouden indiceren
  6. zouden indiceren
en verder
  1. is geïndiceerd
diversen
  1. indiceer!
  2. indiceert!
  3. geïndiceerd
  4. indicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor indiceren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
etwas andeuten aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen
etwas zeigen aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen

Wiktionary: indiceren

indiceren
verb
  1. aanwijzen van zorg