Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. impuls:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor impuls (Nederlands) in het Duits

impuls:

impuls [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de impuls (stimulans; prikkel)
    Stimulanz; der Reiz; der Anreiz; der Impuls; die Anregung
    • Stimulanz [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anreiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Impuls [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anregung [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de impuls (luim; opwelling; prikkel)
    der Impuls; der Reiz; der Einfall; die Laune; die Anregung; der Anreiz; der Anstoß; der Andrang; Stimulanz
    • Impuls [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Einfall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Laune [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Anregung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Anreiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anstoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Andrang [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Stimulanz [das ~] zelfstandig naamwoord
  3. de impuls (aandrang; neiging; drang; aandrift; drift)
    der Antrieb; der Andrag
    • Antrieb [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Andrag [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor impuls:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Andrag aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging
Andrang impuls; luim; opwelling; prikkel aandrang; beroering; drang; drukte; geraas; heibel; heksenketel; herrie; het toestromen; het toevloeien; instroming; instroom; kabaal; lawaai; leven; oploopje; opschudding; pandemonium; rumoer; samenkomst; spektakel; toeloop; toestroom; tumult
Anregung impuls; luim; opwelling; prikkel; stimulans aandriften; aanmoediging; aansporing; animering; driften; instigatie; instigaties; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
Anreiz impuls; luim; opwelling; prikkel; stimulans aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; initiatief; instigatie; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
Anstoß impuls; luim; opwelling; prikkel aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; doeltrap; duw; duwtje; initiatief; opwekking; por; prikkel; stimulans; stimulering; stoot; stootje; zet
Antrieb aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; neiging aandrift; aandriften; aandrijving; drift; driften; instinct; motor; natuurdrift; stuwkracht; voortstuwing
Einfall impuls; luim; opwelling; prikkel denkbeeld; gedachte; gevoel; idee; instinct; intuïtie; inval; invasie; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; politie-inval; visie; zienswijze
Impuls impuls; luim; opwelling; prikkel; stimulans aandriften; aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; driften; gevoel; instinct; intuïtie; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
Laune impuls; luim; opwelling; prikkel bui; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; gril; humeur; kuur; luim; nuk; stemming
Reiz impuls; luim; opwelling; prikkel; stimulans aai; aaiing; aanhalen; aanlokkelijkheid; aanmoediging; aansporing; aantrekkelijkheid; aantrekkingskracht; animering; attractiviteit; bekoorlijkheid; bekoring; betovering; bevalligheid; charme; fascinatie; gestreel; gratie; liefkozing; lieflijkheid; lieftalligheid; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering; streling; vleien
Stimulanz impuls; luim; opwelling; prikkel; stimulans aanmoediging; aansporing; animering; instigatie; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering

Verwante woorden van "impuls":

  • impulsen

Wiktionary: impuls

impuls
noun
  1. innerlijke drang
  2. product van massa en snelheid
impuls
noun
  1. Anstoß, Anregung

Cross Translation:
FromToVia
impuls Impuls momentum — product of mass and velocity
impuls Andrang; Andrift; Antrieb; Impuls; Trieb incitationaction d’inciter.