Nederlands
Uitgebreide vertaling voor hoogheid (Nederlands) in het Duits
hoogheid:
-
de hoogheid (eminentie; grootheid; verhevenheid; aanzien; edel; verheffing)
Vertaal Matrix voor hoogheid:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Hoheit | aanzien; edel; eminentie; grootheid; hoogheid; verheffing; verhevenheid | heerser; hoogste gezag; koning; majesteit; monarch; oppergezag; soeverein; vorst |
Hoheitsträger | aanzien; edel; eminentie; grootheid; hoogheid; verheffing; verhevenheid | hoogwaardigheidsbekleder |
Stattlichkeit | aanzien; edel; eminentie; grootheid; hoogheid; verheffing; verhevenheid | ceremonie; dapperheid; feest; feestelijkheid; festiviteit; gedragenheid; grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid; koenheid; luxe; moed; omhaal; onversaagdheid; overvloed; overvloedigheid; plechtigheid; plechtstatigheid; plichtpleging; pracht; rijkelijkheid; statigheid; viering; voornaamheid; vormelijkheid; weelde; weelderigheid |
Würdenträger | aanzien; edel; eminentie; grootheid; hoogheid; verheffing; verhevenheid | hoogwaardigheidsbekleder |
Verwante woorden van "hoogheid":
hoog:
Vertaal Matrix voor hoog:
Verwante woorden van "hoog":
Antoniemen van "hoog":
Verwante definities voor "hoog":
Wiktionary: hoog
hoog
Cross Translation:
adjective
hoog
-
2, 3, 4
- hoog → hoch
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hoog | → hoch | ↔ high — elevated |
• hoog | → hoch | ↔ high — tall, lofty |
• hoog | → hoch | ↔ sharp — musically higher-pitched than desired |
• hoog | → hoch | ↔ tall — of a building |
• hoog | → laut; erhaben; Hoch-; hoch; oben | ↔ haut — Qui élever. — note Par opposition à bas et à petit, en parlant d’un objet considérer par rapport à tous les autres objets du même genre, ou seulement par comparaison à un ou à plusieurs autres. |