Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. heertje:
  2. heer:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor heertje (Nederlands) in het Duits

heertje:

heertje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het heertje (fatje)
    der Geck; der Kerl; der Stutzer
    • Geck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kerl [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Stutzer [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor heertje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Geck fatje; heertje achterlijke; debiel; dommerik; dwaas; flapdrol; gek; hofnar; idioot; imbeciel; mafkees; mafketel; mafkikker; mallerd; malloot; nar; onbenul; onnozelaar; onnozele kerel; pias; simpele ziel; waanzinnige; zot; zottin
Kerl fatje; heertje butler; gast; goser; gozer; herenknecht; kamerbediende; kamerdienaar; kerel; knakker; knul; knullen; man; manspersoon; vent
Stutzer fatje; heertje boomknoesten; dandies; fatten; hofnar; iem. die snoeit; knoesten; kwasten; kwibussen; nar; snoeier

Verwante woorden van "heertje":


heer:

heer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de heer (heerser; soeverein; machthebber)
    der Herr; der Herrscher; der Fürst; der König; der Gebieter
    • Herr [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Herrscher [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Fürst [der ~] zelfstandig naamwoord
    • König [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebieter [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de heer (God; Almachtige; opperwezen; Schepper)
    der Gott; der Herrgott; der Heiliger Vater; der Allmächtiger

Vertaal Matrix voor heer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Allmächtiger Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen God; Opperwezen; almachtige; god; goddelijkheid; godheid; hemelheer; hemelvader
Fürst heer; heerser; machthebber; soeverein baas; heerser; koning; majesteit; meerdere; meester; monarch; patroon; plaatsbekleder; soeverein; stadhouder; superieur; vorst
Gebieter heer; heerser; machthebber; soeverein aanvoerder; baas; beheerser; bevelhebber; commandant; gebieder; heerser; hoofd; hoofdman; kapitein; koning; leider; meerdere; meester; monarch; overheerser; overste; overweldiger; patroon; soeverein; superieur; vorst
Gott Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen God; afgodsbeeld; creator; god; maker; schepper
Heiliger Vater Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
Herr heer; heerser; machthebber; soeverein baas; butler; god; goddelijkheid; godheid; heerschap; heerser; hemelvader; herenknecht; kamerbediende; kamerdienaar; koning; meerdere; meester; meneer; mijnheer; monarch; patroon; soeverein; sujet; superieur; vent; vorst
Herrgott Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen God
Herrscher heer; heerser; machthebber; soeverein baas; beheerser; bevelhebber; gebieder; heerser; koning; majesteit; meerdere; meester; monarch; overheerser; overweldiger; patroon; plaatsbekleder; regentes; soeverein; stadhouder; superieur; vorst
König heer; heerser; machthebber; soeverein heerser; koning; monarch; soeverein; vorst
- man; meneer; mijnheer

Verwante woorden van "heer":


Synoniemen voor "heer":


Antoniemen van "heer":


Verwante definities voor "heer":

  1. deftige beschaafde man1
    • onze Ahmed is een echte heer1
  2. god1
    • zij baden tot de heer1
  3. wie de baas is1
    • de heer des huizes bepaalt of de televisie aan gaat1
  4. mannelijke volwassen persoon1
    • geachte dames en heren1

Wiktionary: heer

heer
noun
  1. jemand, der eine fast vollständige Kontrolle über Dinge oder Personen hat (früher insbesondere ein Adliger)
  2. höfliche Bezeichnung für einen Mann
  3. die gesamten organisierten militärischen Streitkräfte eines Staates

Cross Translation:
FromToVia
heer Streitkräfte armed forces — the military forces of a nation
heer Herr gentleman — man of breeding
heer König king — a playing card with the image of a king in it
heer Herr; Mann man — adult male human
heer Herr monsieurapostrophe permettant de s’adresser de façon polie à un homme (un client, un professeur, un passant, etc.).