Nederlands
Uitgebreide vertaling voor hardlopend (Nederlands) in het Duits
hardlopend:
-
hardlopend (snellopend)
schnelläufig-
schnelläufig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor hardlopend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schnelläufig | hardlopend; snellopend |
hardlopen:
-
hardlopen (rennen)
rennen; schnelllaufen; laufen; spurten; sprinten; wettlaufen; spritzen; traben; jagen; springen; rasen; eilen; hetzen; hasten; stürzen; schuften; wetzen; galoppieren-
schnelllaufen werkwoord (laufe schnell, läufst schnell, läuft schnell, lief schnell, lieft schnell, schnell gelaufen)
-
wettlaufen werkwoord
-
galoppieren werkwoord (galoppiere, galoppierst, galoppiert, galoppierte, galoppiertet, gegaloppiert)
Conjugations for hardlopen:
o.t.t.
- loop hard
- loopt hard
- loopt hard
- lopen hard
- lopen hard
- lopen hard
o.v.t.
- liep hard
- liep hard
- liep hard
- liepen hard
- liepen hard
- liepen hard
v.t.t.
- heb hardgelopen
- hebt hardgelopen
- heeft hardgelopen
- hebben hardgelopen
- hebben hardgelopen
- hebben hardgelopen
v.v.t.
- had hardgelopen
- had hardgelopen
- had hardgelopen
- hadden hardgelopen
- hadden hardgelopen
- hadden hardgelopen
o.t.t.t.
- zal hardlopen
- zult hardlopen
- zal hardlopen
- zullen hardlopen
- zullen hardlopen
- zullen hardlopen
o.v.t.t.
- zou hardlopen
- zou hardlopen
- zou hardlopen
- zouden hardlopen
- zouden hardlopen
- zouden hardlopen
diversen
- loop hard!
- loopt hard!
- hardgelopen
- hardlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
hardlopen (rennen; hollen; zich snel voortbewegen; snellen)
Vertaal Matrix voor hardlopen:
Wiktionary: hardlopen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hardlopen | → rennen; laufen | ↔ courir — Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol. |