Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
-
hard:
- hart; laut; schnell; fest; schwierig; streng; lauthals; steif; herb; kaltblütig; sauer; lautstark; lärmend; schrill; unsanft; tosend; gefühllos; hörbar; geräuschvoll; rücksichtslos; unbarmherzig; herzlos; mitleidslos; rauh; wild; grob; rüde; roh; brutal; unzart; gewaltsam; schroff; gewalttätig; haarig; blitzschnell; mit hoher Geschwindigkeit; hartherzig; unberührt; emotielos; höllisch; anzüglich; gellend; grell
- harden:
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor hard (Nederlands) in het Duits
hard:
-
hard (hardop; luid)
hart; laut; schnell; fest; schwierig; streng; lauthals; steif; herb; kaltblütig; sauer; lautstark; lärmend; schrill; unsanft; tosend; gefühllos; hörbar; geräuschvoll-
hart bijvoeglijk naamwoord
-
laut bijvoeglijk naamwoord
-
schnell bijvoeglijk naamwoord
-
fest bijvoeglijk naamwoord
-
schwierig bijvoeglijk naamwoord
-
streng bijvoeglijk naamwoord
-
lauthals bijvoeglijk naamwoord
-
steif bijvoeglijk naamwoord
-
herb bijvoeglijk naamwoord
-
kaltblütig bijvoeglijk naamwoord
-
sauer bijvoeglijk naamwoord
-
lautstark bijvoeglijk naamwoord
-
lärmend bijvoeglijk naamwoord
-
schrill bijvoeglijk naamwoord
-
unsanft bijvoeglijk naamwoord
-
tosend bijvoeglijk naamwoord
-
gefühllos bijvoeglijk naamwoord
-
hörbar bijvoeglijk naamwoord
-
geräuschvoll bijvoeglijk naamwoord
-
-
hard (hardvochtig; onbarmhartig; ongenadig)
rücksichtslos; unbarmherzig; herzlos; mitleidslos-
rücksichtslos bijvoeglijk naamwoord
-
unbarmherzig bijvoeglijk naamwoord
-
herzlos bijvoeglijk naamwoord
-
mitleidslos bijvoeglijk naamwoord
-
-
hard (hardhandig; ruw; onzacht)
rauh; wild; grob; rüde; roh; brutal; unzart; gewaltsam; schroff; gewalttätig; unsanft; haarig-
rauh bijvoeglijk naamwoord
-
wild bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
rüde bijvoeglijk naamwoord
-
roh bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
unzart bijvoeglijk naamwoord
-
gewaltsam bijvoeglijk naamwoord
-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
gewalttätig bijvoeglijk naamwoord
-
unsanft bijvoeglijk naamwoord
-
haarig bijvoeglijk naamwoord
-
-
hard (luid klinkend; luid)
laut; geräuschvoll; lautstark; lärmend-
laut bijvoeglijk naamwoord
-
geräuschvoll bijvoeglijk naamwoord
-
lautstark bijvoeglijk naamwoord
-
lärmend bijvoeglijk naamwoord
-
-
hard (met hoge snelheid; keihard)
blitzschnell; mit hoher Geschwindigkeit-
blitzschnell bijvoeglijk naamwoord
-
mit hoher Geschwindigkeit bijvoeglijk naamwoord
-
-
hard (hardvochtig; emotieloos; gevoelloos; liefdeloos; ongevoelig; zielloos; harteloos)
hartherzig; unberührt; emotielos-
hartherzig bijvoeglijk naamwoord
-
unberührt bijvoeglijk naamwoord
-
emotielos bijvoeglijk naamwoord
-
-
hard (schel; scherp; schril; hoog; snerpend)
Vertaal Matrix voor hard:
Verwante woorden van "hard":
Synoniemen voor "hard":
Antoniemen van "hard":
Verwante definities voor "hard":
Wiktionary: hard
hard
Cross Translation:
adjective
hard
-
stevig, een uitwendige kracht onverzettelijk weerstaand
- hard → hart
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hard | → abgestumpft; verhärtet; gefühllos | ↔ callous — emotionally hardened |
• hard | → fest; hart | ↔ hard — resistant to pressure |
• hard | → hart | ↔ hard — severe |
• hard | → hart | ↔ hard — of water, high in dissolved calcium compounds |
• hard | → laut | ↔ loud — of a sound |
• hard | → streng | ↔ austère — Qui est rigoureux pour le corps et qui mortifier les sens et l’esprit. — note Se dit surtout des doctrines et des pratiques religieux. |
• hard | → hart; Hart-; schwer; schwierig | ↔ dur — Qui, par suite de sa fermeté, est difficile à pénétrer, à entamer. |
• hard | → laut; erhaben; Hoch-; hoch; oben | ↔ haut — Qui élever. — note Par opposition à bas et à petit, en parlant d’un objet considérer par rapport à tous les autres objets du même genre, ou seulement par comparaison à un ou à plusieurs autres. |
• hard | → schonungslos; erbarmungslos | ↔ impitoyable — Qui est insensible à la pitié, qui est sans pitié. |
• hard | → laut | ↔ sonore — Qui rendre un son. |
• hard | → streng | ↔ sévère — Qui est rigide, sans indulgence. |
hard vorm van harden:
-
harden (stalen; uitharden)
-
harden (trainen; oefenen; coachen; bekwamen)
trainieren; üben; ausbilden; entwickeln; heranbilden; einstudieren; einüben; bilden; proben; repetieren-
heranbilden werkwoord (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)
-
einstudieren werkwoord (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
-
harden (uithouden; dragen; volhouden; verdragen; doorstaan; verduren; uitzingen; dulden)
aushalten; tragen; ertragen; durchhalten; ausgestreckt halten; ausharren-
durchhalten werkwoord (halte durch, hältst durch, hält durch, hielt durch, hieltet durch, durchgehalten)
-
ausgestreckt halten werkwoord
Conjugations for harden:
o.t.t.
- hard
- hardt
- hardt
- harden
- harden
- harden
o.v.t.
- hardde
- hardde
- hardde
- hardden
- hardden
- hardden
v.t.t.
- ben gehard
- bent gehard
- is gehard
- zijn gehard
- zijn gehard
- zijn gehard
v.v.t.
- was gehard
- was gehard
- was gehard
- waren gehard
- waren gehard
- waren gehard
o.t.t.t.
- zal harden
- zult harden
- zal harden
- zullen harden
- zullen harden
- zullen harden
o.v.t.t.
- zou harden
- zou harden
- zou harden
- zouden harden
- zouden harden
- zouden harden
diversen
- hard!
- hardt!
- gehard
- hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
harden (bestand maken tegen)