Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor hakkelen (Nederlands) in het Duits
hakkelen:
Conjugations for hakkelen:
o.t.t.
- hakkel
- hakkelt
- hakkelt
- hakkelen
- hakkelen
- hakkelen
o.v.t.
- hakkelde
- hakkelde
- hakkelde
- hakkelden
- hakkelden
- hakkelden
v.t.t.
- heb gehakkeld
- hebt gehakkeld
- heeft gehakkeld
- hebben gehakkeld
- hebben gehakkeld
- hebben gehakkeld
v.v.t.
- had gehakkeld
- had gehakkeld
- had gehakkeld
- hadden gehakkeld
- hadden gehakkeld
- hadden gehakkeld
o.t.t.t.
- zal hakkelen
- zult hakkelen
- zal hakkelen
- zullen hakkelen
- zullen hakkelen
- zullen hakkelen
o.v.t.t.
- zou hakkelen
- zou hakkelen
- zou hakkelen
- zouden hakkelen
- zouden hakkelen
- zouden hakkelen
diversen
- hakkel!
- hakkelt!
- gehakkeld
- hakkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor hakkelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lallen | hakkelen; haperen; stamelen; stotteren | lallen |
stammeln | hakkelen; haperen; stamelen; stotteren | |
stottern | hakkelen; haperen; stamelen; stotteren | knorren; knorrend geluid maken |
Wiktionary: hakkelen
hakkelen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hakkelen | → stammeln; stottern; lallen | ↔ bafouiller — (familier, fr) S’exprimer d’une façon confuse, incohérente, embarrasser. |
• hakkelen | → stammeln; stottern; lallen | ↔ bégayer — articuler mal les mots, les prononcer en hésiter et en répéter la même syllabe avant de prononcer celle qui suivre. |