Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
eitern
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
een eed afleggen; etteren; pus afscheiden; wegpesten; zweren
|
faseln
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
babbelen; bazelen; communiceren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lallen; leuteren; morren; murmeren; ontevreden mompelen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zwammen
|
flennen
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
emmeren; grienen; huilen; janken; sniffen; snikken; snotteren; wenen
|
greinen
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
bouderen; een pruillip trekken; grienen; huilen; janken; pruilen; snikken; snotteren
|
jammern
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
emmeren; huilen; jammeren; jeremiëren; schreien; weeklagen
|
klagen
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; condoleren; een klacht indienen; eisen; jammeren; jeremiëren; klagen; medeleven betuigen; misnoegen uiten; over iets mopperen; reclameren; weeklagen; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen
|
klonen
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
klonen
|
leinern
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
|
nörgeln
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen
|
quaken
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
kwaken; kwekken; kwetteren; slissen; snateren
|
sichekligbenehmen
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
|
trödeln
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
banjeren; dralen; drentelen; druilen; flaneren; lanterfanten; luieren; lummelen; miezeren; nietsdoen; niksen; rondhangen; sjokken; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; voortsukkelen
|
vergraulen
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
wegpesten
|
wegekeln
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
wehklagen
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
huilen; jammeren; jeremiëren; kreunen; schreien; steunen; weeklagen
|
wimmern
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
emmeren; jammeren; jeremiëren; kermen; kreunen; steunen; weeklagen
|
winseln
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
emmeren; jammeren; jeremiëren; kermen; kreunen; steunen; weeklagen
|
zwicken
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|
knellen; nijpen; strak zitten
|