Nederlands

Uitgebreide vertaling voor golf (Nederlands) in het Duits

golf:

golf [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de golf (roller; breker)
    der Roller; der Brecher
    • Roller [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Brecher [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de golf (golving; undulatie; ondulatie; golfbeweging; golflijn)
    die Welle; die Wellenlinie; die Wogen; die Wellenbewegung
  3. de golf (vloedgolf)
    die Flutwelle; die Springflut

golf [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de golf

Vertaal Matrix voor golf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Brecher breker; golf; roller
Flutwelle golf; vloedgolf getijgolf
Roller breker; golf; roller
Springflut golf; vloedgolf getijgolf; springtij; springvloed
Welle golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; undulatie as; haarkrul; krul
Wellenbewegung golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; undulatie
Wellenlinie golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; undulatie
Wogen golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; undulatie golving
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Golf golf

Verwante woorden van "golf":


Verwante definities voor "golf":

  1. grote inham aan de kust1
    • de Golf van Mexico1
  2. het op en neergaan van water of geluid1
    • er waren hoge golven op zee1

Wiktionary: golf

golf
noun
  1. übertragen: eine geistige, kulturelle, politische, allgemeine Strömung, die sich wiederholen und steigert
  2. Physik: Erhebung von Wasser; Woge
  3. Physik: Art der Energieausbreitung, zum Beispiel des Schalls oder Lichts

Cross Translation:
FromToVia
golf Golf golf — ball game
golf Golf gulf — geography
golf Welle; Woge wave — moving disturbance, undulation
golf Welle; Wirbel wave — moving disturbance in a field
golf Welle wave — shape which alternatingly curves in opposite directions
golf Welle wave — sudden unusually large amount of something
golf Golf golf — golf|fr Jeu en deux camps sur un vaste terrain, accidenté et gazonner, qui consister à lancer d’un point de départ fixe une balle dans un trou au moyen de crosses.
golf Welle onde — Eau de..., qui se déplace faisant des rides. (Sens général)
golf Welle; Woge vague — Masse d’eau agitée

golf vorm van golven:

golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)

  1. golven (deinen)
    fließen; wallen; schlingen; winken; schleudern; wogen; wiegen; schaukeln; pendeln; dünen; schlingern; schwingen; schwenken; herumfliegen; schwanken; wackeln; baumeln; flattern; schmettern; wippen; schlittern; schlenkern; watscheln; schlackern; tänzeln; sichwellen
    • fließen werkwoord (fließe, fließt, floß, floßt, geflossen)
    • wallen werkwoord (walle, wallst, wallt, wallte, walltet, gewallt)
    • schlingen werkwoord (schlinge, schlingst, schlingt, schlang, schlangt, geschlungen)
    • winken werkwoord (winke, winkst, winkt, winkte, winktet, gewinkt)
    • schleudern werkwoord (schleudere, schleuderst, schleudert, schleuderte, schleudertet, geschleudert)
    • wogen werkwoord (woge, wogst, wogt, wogte, wogtet, gewogt)
    • wiegen werkwoord (wiege, wiegst, wiegt, wiegte, wiegtet, gewiegt)
    • schaukeln werkwoord (schaukele, schaukelst, schaukelt, schaukelte, schaukeltet, geschaukelt)
    • pendeln werkwoord (pendele, pendelst, pendelt, pendelte, pendeltet, gependelt)
    • dünen werkwoord (düne, dünst, dünt, dünte, düntet, gedünt)
    • schlingern werkwoord (schlingere, schlingerst, schlingert, schlingerte, schlingertet, geschlingert)
    • schwingen werkwoord (schwinge, schwingst, schwingt, schwang, schwangt, geschwungen)
    • schwenken werkwoord (schwenke, schwenkst, schwenkt, schwenkte, schwenktet, geschwenkt)
    • herumfliegen werkwoord (fliege herum, fliegst herum, fliegt herum, fliegte herum, fliegtet herum, herumgeflogen)
    • schwanken werkwoord (schwanke, schwankst, schwankt, schwankte, schwanktet, geschwankt)
    • wackeln werkwoord (n, wackelst, wackelt, wackelte, wackeltet, gewackelt)
    • baumeln werkwoord (baumele, baumelst, baumelt, baumelte, baumeltet, gebaumelt)
    • flattern werkwoord (flattre, flatterst, flattert, flatterte, flattertet, geflattert)
    • schmettern werkwoord (schmettere, schmetterst, schmettert, schmetterte, schmettertet, geschmetterd)
    • wippen werkwoord (wippe, wippst, wippt, wippte, wipptet, gewippt)
    • schlittern werkwoord (schlittere, schlitterst, schlittert, schlitterte, schlittertet, geschlittert)
    • schlenkern werkwoord (schlenkere, schlenkerst, schlenkert, schlenkerte, schlenkertet, geschlenkert)
    • watscheln werkwoord (watschele, watschelst, watschelt, watschelte, watscheltet, gewatschelt)
    • schlackern werkwoord (schlackere, schlackerst, schlackert, schlackerte, schlackertet, geschlackert)
    • tänzeln werkwoord (tänzele, tänzelst, tänzelt, tänzelte, tänzeltet, getänzelt)
    • sichwellen werkwoord
  2. golven (golvend bewegen)
    strömen; wellenförmig; fließen
    • strömen werkwoord (ströme, strömst, strömt, strömte, strömtet, geströmt)
    • wellenförmig werkwoord
    • fließen werkwoord (fließe, fließt, floß, floßt, geflossen)

Conjugations for golven:

o.t.t.
  1. golf
  2. golft
  3. golft
  4. golven
  5. golven
  6. golven
o.v.t.
  1. golfde
  2. golfde
  3. golfde
  4. golfden
  5. golfden
  6. golfden
v.t.t.
  1. ben gegolfd
  2. bent gegolfd
  3. is gegolfd
  4. zijn gegolfd
  5. zijn gegolfd
  6. zijn gegolfd
v.v.t.
  1. was gegolfd
  2. was gegolfd
  3. was gegolfd
  4. waren gegolfd
  5. waren gegolfd
  6. waren gegolfd
o.t.t.t.
  1. zal golven
  2. zult golven
  3. zal golven
  4. zullen golven
  5. zullen golven
  6. zullen golven
o.v.t.t.
  1. zou golven
  2. zou golven
  3. zou golven
  4. zouden golven
  5. zouden golven
  6. zouden golven
diversen
  1. golf!
  2. golft!
  3. gegolfd
  4. golvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

golven [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de golven
    der Schwalle
    • Schwalle [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor golven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schwalle golven stromen; vloeden
schlittern slippen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baumeln deinen; golven bengelen; bungelen; pendelen; reizen tussen; rondslingeren; slingeren
dünen deinen; golven
flattern deinen; golven afwisselen; fladderen; herzien; veranderen; verwisselen; wapperen; wijzigen
fließen deinen; golven; golvend bewegen in stralen lopen; lopen; resulteren; stromen; uitkomen bij; uitvloeien in; vloeien
herumfliegen deinen; golven omheenvliegen; rondvliegen
pendeln deinen; golven heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen
schaukeln deinen; golven afdekken; afruimen; dobberen; flikken; heen en weer zwaaien; iemand iets flikken; lappen; laten hobbelen; leveren; opruimen; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegelen; wiegen
schlackern deinen; golven
schlenkern deinen; golven bengelen; heen en weer zwaaien; pendelen; reizen tussen; rondslingeren; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwengelen
schleudern deinen; golven centrifugeren; donderen; floepen; glippen; heen en weer zwaaien; naar beneden werpen; neerwerpen; omlaag werpen; onweren; schommelen; slingeren; wegglippen; wiebelen; wiegen
schlingen deinen; golven binnenkrijgen; ineenvlechten; neerleggen; onderuit halen; opslokken; opvreten; strengelen; verslinden; verzwelgen; vlechten; zwelgen
schlingern deinen; golven bengelen; door elkaar halen; heen en weer zwaaien; in de war maken; pendelen; reizen tussen; schommelen; slingeren; uit zijn evenwicht raken; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken
schlittern deinen; golven blunderen; floepen; glibberen; glijden; glippen; roetsjen; slippen; uitglijden; wegglippen
schmettern deinen; golven donderen; echoën; galmen; hoorbaar zijn; knallen; luidkeels iets verkondigen; naar beneden werpen; naklinken; neerwerpen; omlaag werpen; onweren; schetteren; tetteren; weerklinken
schwanken deinen; golven aarzelen; dubben; fluctueren; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; talmen; twijfelen; variëren; waggelen; wankelen; weifelen; wiebelen; wiegen; wisselvallig zijn
schwenken deinen; golven draaien; heen en weer zwaaien; keren; kolken; omdraaien; omschudden; ronddraaien; schommelen; slingeren; wenden; wiebelen; wiegen; wuiven; zwaaien; zwenken
schwingen deinen; golven heen en weer zwaaien; met iemand worstelen; oscilleren; schommelen; slingeren; touwtrekken; wiebelen; wiegen; worstelen; zwengelen; zwiepen; zwieren
sichwellen deinen; golven
strömen golven; golvend bewegen gieten; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; lopen; plenzen; stortregenen; stromen; vloeien
tänzeln deinen; golven dartelen; dribbelen; dribbelen met de bal; huppelen; met trippelpasjes lopen; met vlugge pasjes gaan; trippelen
wackeln deinen; golven hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten
wallen deinen; golven bouwen; construeren; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
watscheln deinen; golven
wellenförmig golven; golvend bewegen
wiegen deinen; golven schommelen; wegen; wiegelen; wiegen; wuiven; zwaaien
winken deinen; golven met de hand groeten; uitwuiven; wenken; wuiven; zwaaien
wippen deinen; golven
wogen deinen; golven
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wellenförmig kromlijnig
wogen gegolfd; golvend

Verwante woorden van "golven":


Wiktionary: golven


Cross Translation:
FromToVia
golven undulieren; wallen; wogen onduler — Avoir un mouvement d’ondulation lent, mais sensible.