Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gezaagd:
  2. zagen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gezaagd (Nederlands) in het Duits

gezaagd:

gezaagd bijvoeglijk naamwoord

  1. gezaagd
    gerändelt; ausgezackt; zackig

Vertaal Matrix voor gezaagd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgezackt gezaagd getand; kartelig; tanden hebbend
gerändelt gezaagd gekarteld; getand; kartelig; tanden hebbend; tandvormig
zackig gezaagd getand; kartelig; tanden hebbend

gezaagd vorm van zagen:

zagen werkwoord (zaag, zaagt, zaagde, zaagden, gezaagd)

  1. zagen (ronken; snorren; knorren)
    schnarchen
    • schnarchen werkwoord (schnarche, schnarchst, schnarcht, schnarchte, schnarchtet, geschnarcht)

Conjugations for zagen:

o.t.t.
  1. zaag
  2. zaagt
  3. zaagt
  4. zagen
  5. zagen
  6. zagen
o.v.t.
  1. zaagde
  2. zaagde
  3. zaagde
  4. zaagden
  5. zaagden
  6. zaagden
v.t.t.
  1. heb gezaagd
  2. hebt gezaagd
  3. heeft gezaagd
  4. hebben gezaagd
  5. hebben gezaagd
  6. hebben gezaagd
v.v.t.
  1. had gezaagd
  2. had gezaagd
  3. had gezaagd
  4. hadden gezaagd
  5. hadden gezaagd
  6. hadden gezaagd
o.t.t.t.
  1. zal zagen
  2. zult zagen
  3. zal zagen
  4. zullen zagen
  5. zullen zagen
  6. zullen zagen
o.v.t.t.
  1. zou zagen
  2. zou zagen
  3. zou zagen
  4. zouden zagen
  5. zouden zagen
  6. zouden zagen
diversen
  1. zaag!
  2. zaagt!
  3. gezaagd
  4. zagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zagen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schnarchen knorren; ronken; snorren; zagen snurken

Verwante definities voor "zagen":

  1. in stukken verdelen door met een zaag heen en weer te gaan1
    • hij zaagt een stuk van de plank1

Wiktionary: zagen

zagen
verb
  1. in stukken delen door middel van een zaag

Cross Translation:
FromToVia
zagen sägen saw — cut with a saw
zagen jammern; meckern; plärren whinge — to complain or protest
zagen sägen sciercouper, fendre avec une scie.