Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- getroffen:
- treffen:
-
Wiktionary:
- treffen → treffen
- treffen → Treffen
- treffen → Schlacht, Kampf, treffen, begegnen, Begegnung, Treffen, stoßen, schlagen, Sitzung, Besprechung, Versammlung, Beratung, Zusammenkunft, erlangen, erzielen, reichen, erreichen, einholen, heranreichen, sich erstrecken, erwirken, durchsetzen, Hieb, Schlag, Streich, klopfen, hauen, prügeln, ausklopfen, aufschlagen, aushämmern, schlagen gegen, prasseln gegen, peitschen gegen, gelangen, anlangen, ankommen, antreffen, finden, befinden, ermitteln
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor getroffen (Nederlands) in het Duits
getroffen:
-
getroffen (aangeschoten)
getroffen; angeschossen; verletzt; verwundet-
getroffen bijvoeglijk naamwoord
-
angeschossen bijvoeglijk naamwoord
-
verletzt bijvoeglijk naamwoord
-
verwundet bijvoeglijk naamwoord
-
-
getroffen (kapot van; geraakt; geëmotioneerd; aangedaan; aangeslagen; geroerd; aangegrepen)
-
getroffen (ontsteld; verschrikt; onthutst)
erschüttert; erschreckt; entsetzt; eingeschüchtert; betreten; fassungslos; ängstlich; bestürzt-
erschüttert bijvoeglijk naamwoord
-
erschreckt bijvoeglijk naamwoord
-
entsetzt bijvoeglijk naamwoord
-
eingeschüchtert bijvoeglijk naamwoord
-
betreten bijvoeglijk naamwoord
-
fassungslos bijvoeglijk naamwoord
-
ängstlich bijvoeglijk naamwoord
-
bestürzt bijvoeglijk naamwoord
-
-
getroffen (onthutst; ontsteld; perplex; paf)
entsetzt; baff; erstaunt; betroffen; betreten; fassungslos; erschüttert; bestürzt; verdutzt; verblüfft; perplex-
entsetzt bijvoeglijk naamwoord
-
baff bijvoeglijk naamwoord
-
erstaunt bijvoeglijk naamwoord
-
betroffen bijvoeglijk naamwoord
-
betreten bijvoeglijk naamwoord
-
fassungslos bijvoeglijk naamwoord
-
erschüttert bijvoeglijk naamwoord
-
bestürzt bijvoeglijk naamwoord
-
verdutzt bijvoeglijk naamwoord
-
verblüfft bijvoeglijk naamwoord
-
perplex bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor getroffen:
Verwante woorden van "getroffen":
treffen:
-
treffen (ontroeren; raken)
-
treffen (raken; beroeren)
-
treffen (ontmoeten; tegenkomen)
-
treffen (beïnvloeden; raken)
-
treffen (terechtkomen; raken)
-
treffen (elkaar ontmoeten; afspreken; elkaar zien; samenkomen)
sich treffen-
sich treffen werkwoord
-
Conjugations for treffen:
o.t.t.
- tref
- treft
- treft
- treffen
- treffen
- treffen
o.v.t.
- trof
- trof
- trof
- troffen
- troffen
- troffen
v.t.t.
- heb getroffen
- hebt getroffen
- heeft getroffen
- hebben getroffen
- hebben getroffen
- hebben getroffen
v.v.t.
- had getroffen
- had getroffen
- had getroffen
- hadden getroffen
- hadden getroffen
- hadden getroffen
o.t.t.t.
- zal treffen
- zult treffen
- zal treffen
- zullen treffen
- zullen treffen
- zullen treffen
o.v.t.t.
- zou treffen
- zou treffen
- zou treffen
- zouden treffen
- zouden treffen
- zouden treffen
en verder
- ben getroffen
- bent getroffen
- is getroffen
- zijn getroffen
- zijn getroffen
- zijn getroffen
diversen
- tref!
- treft!
- getroffen
- treffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het treffen (ontmoeting)
-
het treffen (raken)
Vertaal Matrix voor treffen:
Verwante woorden van "treffen":
Synoniemen voor "treffen":
Antoniemen van "treffen":
Verwante definities voor "treffen":
Wiktionary: treffen
treffen
Cross Translation:
verb
treffen
-
raak schieten
- treffen → treffen
noun
Cross Translation: