Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- getraind:
- trainen:
-
Wiktionary:
- trainen → trainieren
- trainen → trainieren, üben, lehren, zusammenziehen, abtragen, fortbringen, wegtragen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor getraind (Nederlands) in het Duits
getraind:
-
getraind (fit; gezond; blakend)
gesund; fit; gutsituiert; blühend; gutgestellt; heil; wohlhabend; glühend; inbesterForm; finanzstark; springlebendig; wohlauf; heilsam; behäbig; hygienisch-
gesund bijvoeglijk naamwoord
-
fit bijvoeglijk naamwoord
-
gutsituiert bijvoeglijk naamwoord
-
blühend bijvoeglijk naamwoord
-
gutgestellt bijvoeglijk naamwoord
-
heil bijvoeglijk naamwoord
-
wohlhabend bijvoeglijk naamwoord
-
glühend bijvoeglijk naamwoord
-
inbesterForm bijvoeglijk naamwoord
-
finanzstark bijvoeglijk naamwoord
-
springlebendig bijvoeglijk naamwoord
-
wohlauf bijvoeglijk naamwoord
-
heilsam bijvoeglijk naamwoord
-
behäbig bijvoeglijk naamwoord
-
hygienisch bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor getraind:
trainen:
-
trainen (oefenen; harden; coachen; bekwamen)
trainieren; üben; ausbilden; entwickeln; heranbilden; einstudieren; einüben; bilden; proben; repetieren-
heranbilden werkwoord (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)
-
einstudieren werkwoord (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
-
trainen (dier africhten; dresseren; africhten)
-
trainen (oefenen; ontwikkelen)
üben; ausbilden; entwickeln; bilden; heranbilden-
heranbilden werkwoord (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)
Conjugations for trainen:
o.t.t.
- train
- traint
- traint
- trainen
- trainen
- trainen
o.v.t.
- trainde
- trainde
- trainde
- trainden
- trainden
- trainden
v.t.t.
- heb getraind
- hebt getraind
- heeft getraind
- hebben getraind
- hebben getraind
- hebben getraind
v.v.t.
- had getraind
- had getraind
- had getraind
- hadden getraind
- hadden getraind
- hadden getraind
o.t.t.t.
- zal trainen
- zult trainen
- zal trainen
- zullen trainen
- zullen trainen
- zullen trainen
o.v.t.t.
- zou trainen
- zou trainen
- zou trainen
- zouden trainen
- zouden trainen
- zouden trainen
en verder
- ben getraind
- bent getraind
- is getraind
- zijn getraind
- zijn getraind
- zijn getraind
diversen
- train!
- traint!
- getraind
- trainend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor trainen:
Verwante definities voor "trainen":
Wiktionary: trainen
trainen
Cross Translation:
verb
-
het doen van lichamelijke oefeningen
- trainen → trainieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trainen | → trainieren | ↔ coach — sports: train |
• trainen | → üben | ↔ train — to practice an ability |
• trainen | → trainieren; lehren | ↔ train — to teach a task |
• trainen | → trainieren; zusammenziehen; abtragen; fortbringen; wegtragen | ↔ entraîner — traîner avec soi, après soi. |
Computer vertaling door derden: