Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gestremd (Nederlands) in het Duits
gestremd:
Vertaal Matrix voor gestremd:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
erstarrt | geronnen; gestold; gestremd | star; strak; verstard; verstijfd |
geronnen | geronnen; gestold; gestremd | kabbelend |
starr | geronnen; gestold; gestremd | eigenwijs; eigenzinnig; halsstarrig; hardhoofdig; houterig; koppig; onbuigzaam; onverzettelijk; onwrikbaar; star; starend; stijf; stijfhoofdig; stijfkoppig; stijfselachtig; stijve; strak; stram; stroef; stug; taai; verstard; verstijfd |
stremmen:
-
stremmen (blokkeren)
-
stremmen (stijf worden)
steif werden-
steif werden werkwoord
-
Conjugations for stremmen:
o.t.t.
- strem
- stremt
- stremt
- stremmen
- stremmen
- stremmen
o.v.t.
- stremde
- stremde
- stremde
- stremden
- stremden
- stremden
v.t.t.
- ben gestremd
- bent gestremd
- is gestremd
- zijn gestremd
- zijn gestremd
- zijn gestremd
v.v.t.
- was gestremd
- was gestremd
- was gestremd
- waren gestremd
- waren gestremd
- waren gestremd
o.t.t.t.
- zal stremmen
- zult stremmen
- zal stremmen
- zullen stremmen
- zullen stremmen
- zullen stremmen
o.v.t.t.
- zou stremmen
- zou stremmen
- zou stremmen
- zouden stremmen
- zouden stremmen
- zouden stremmen
diversen
- strem!
- stremt!
- gestremd
- stremmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor stremmen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
absperren | blokkeren; stremmen | afdekken; afgrendelen; afschermen; afschutten; afsluiten; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen |
sperren | blokkeren; stremmen | afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen |
steif werden | stijf worden; stremmen | opstijven; verstarren; verstenen; verstijven |
zusperren | blokkeren; stremmen | afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen |