Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gespleten:
  2. splijten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gespleten (Nederlands) in het Duits

gespleten:

gespleten bijvoeglijk naamwoord

  1. gespleten (gevorkt)
    gespalten

Vertaal Matrix voor gespleten:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gespalten gespleten; gevorkt

Verwante woorden van "gespleten":


gespleten vorm van splijten:

splijten werkwoord (splijt, speet, spleten, gespleten)

  1. splijten (uiteensplijten; splitsen; kloven; klieven)
    spleißen; splissen; zerhacken
    • spleißen werkwoord (spleiße, spleißt, spliss, splisset, gesplissen)
    • splissen werkwoord (splisse, splisst, splisste, splisstet, gesplißt)
    • zerhacken werkwoord (zerhacke, zerhackst, zerhackt, zerhackte, zerhacktet, zerhackt)

Conjugations for splijten:

o.t.t.
  1. splijt
  2. splijt
  3. splijt
  4. splijten
  5. splijten
  6. splijten
o.v.t.
  1. speet
  2. speet
  3. speet
  4. spleten
  5. spleten
  6. spleten
v.t.t.
  1. heb gespleten
  2. hebt gespleten
  3. heeft gespleten
  4. hebben gespleten
  5. hebben gespleten
  6. hebben gespleten
v.v.t.
  1. had gespleten
  2. had gespleten
  3. had gespleten
  4. hadden gespleten
  5. hadden gespleten
  6. hadden gespleten
o.t.t.t.
  1. zal splijten
  2. zult splijten
  3. zal splijten
  4. zullen splijten
  5. zullen splijten
  6. zullen splijten
o.v.t.t.
  1. zou splijten
  2. zou splijten
  3. zou splijten
  4. zouden splijten
  5. zouden splijten
  6. zouden splijten
en verder
  1. ben gespleten
  2. bent gespleten
  3. is gespleten
  4. zijn gespleten
  5. zijn gespleten
  6. zijn gespleten
diversen
  1. splijt!
  2. splijtt!
  3. gespleten
  4. splijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor splijten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spleißen klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
splissen klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
zerhacken klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten stukhakken

Verwante definities voor "splijten":

  1. in de lengte in stukken breken1
    • de plank splijt als je er een spijker in slaan1
  2. met iets scherps in stukken slaan1
    • hij splijt het houtblok met een bijl1

Wiktionary: splijten

splijten
verb
  1. langs een nerf in tweeën breken

Cross Translation:
FromToVia
splijten Teilung; Kluft cleavage — the act or the state
splijten spalten fendre — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van gespleten