Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gepastheid (Nederlands) in het Duits

gepastheid:


gepast:

gepast bijvoeglijk naamwoord

  1. gepast (geëigend; geschikt; passend)
    geeignet; schicklich; passend; angemessen
  2. gepast (adequaat; passend; geschikt; juist)
    geeignet; passend; entsprechend; adäquat; angemessen; gemessen
  3. gepast (keurig; netjes)
    passend; schicklich; angemessen; geziemend

Vertaal Matrix voor gepast:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
passend precies passend maken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adäquat adequaat; gepast; geschikt; juist; passend passend
angemessen adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; keurig; netjes; passend behoorlijk; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; manierlijk; netjes; nogal; ordentelijk; redelijk; tamelijk; welvoeglijk; zedig
entsprechend adequaat; gepast; geschikt; juist; passend in overeenstemming met; overeenkomstig; passend bij; respectievelijk; volgens
geeignet adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend bruikbare; handig; nuttig; toepasbaar; toepasselijk; treffend
gemessen adequaat; gepast; geschikt; juist; passend afgemeten; opgemeten
geziemend gepast; keurig; netjes correct; eerbaar; gepaste; juiste; kuis; zedig
passend adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; keurig; netjes; passend afgepast; behoorlijke; correct; gelegen; gemeten; gepaste; juiste; passend; passende; redelijke; tamelijke; toepasbaar; van pas
schicklich gepast; geschikt; geëigend; keurig; netjes; passend betamelijk; deugdzaam; eerzaam; voegzaam; welgevoeglijk; welvoeglijk; zedig

Verwante woorden van "gepast":


Wiktionary: gepast


Cross Translation:
FromToVia
gepast apropos apropos — timely, at a good time
gepast geeignet; passend apt — fit or fitted; suited; suitable; appropriate
gepast richtig; passend; angemessen proper — fit, suitable
gepast bequem; gelegen; gemächlich commode — Pratique
gepast tauglich; tüchtig; bequem; gelegen; gemächlich; angemessen; füglich; geeignet; zeitgemäß; gehörig; gebührend; geziemend; anständig; schicklich; dezent; ordentlich; angebracht; passend; zusagend convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.
gepast bequem; gelegen; gemächlich opportun — Qui est à propos, selon le temps et le lieu.
gepast gescheit; klug; weise; vernünftig; verständig; angemessen; füglich; geeignet; zeitgemäß raisonnable — Qui douer de raison, qui a la faculté de raisonner.