Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gepasseerd:
  2. passeren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gepasseerd (Nederlands) in het Duits

gepasseerd:

gepasseerd bijvoeglijk naamwoord

  1. gepasseerd (voorbij)
    darüber

Vertaal Matrix voor gepasseerd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
darüber gepasseerd; voorbij behalve dat; boven; bovendien; bovengemeld; bovengenoemd; bovenstaand; bovenvermeld; daarbij; daarboven; daarenboven; daarmede; daarnaast; daarnevens; daarover; erbovenuit; ernaast; over; overheen; voorgemeld; voornoemd

passeren:

passeren werkwoord (passeer, passeert, passeerde, passeerden, gepasseerd)

  1. passeren (voorbijgaan; inhalen; voorbijrijden)
    Passieren; vorbeifahren; vorübergehen; überholen
    • Passieren werkwoord
    • vorbeifahren werkwoord (fahre vorbei, fährst vorbei, fährt vorbei, fuhr vorbei, fuhret vorbei, verbeigefahren)
    • vorübergehen werkwoord (gehe vorüber, gehst vorüber, geht vorüber, gang vorüber, ganget vorüber, vorübergegangen)
    • überholen werkwoord (überhole, überholst, überholt, überholte, überholtet, überholt)
  2. passeren (voorvallen; gebeuren; voordoen; plaatsvinden; plaats hebben)
    geschehen; passieren; sich ereignen
    • geschehen werkwoord
    • passieren werkwoord (passiere, passierst, passiert, passierte, passiertet, passiert)
    • sich ereignen werkwoord (ereigne mich, ereignest dich, ereignet sich, ereignete sich, ereignetet euch, sich ereignet)

Conjugations for passeren:

o.t.t.
  1. passeer
  2. passeert
  3. passeert
  4. passeren
  5. passeren
  6. passeren
o.v.t.
  1. passeerde
  2. passeerde
  3. passeerde
  4. passeerden
  5. passeerden
  6. passeerden
v.t.t.
  1. ben gepasseerd
  2. bent gepasseerd
  3. is gepasseerd
  4. zijn gepasseerd
  5. zijn gepasseerd
  6. zijn gepasseerd
v.v.t.
  1. was gepasseerd
  2. was gepasseerd
  3. was gepasseerd
  4. waren gepasseerd
  5. waren gepasseerd
  6. waren gepasseerd
o.t.t.t.
  1. zal passeren
  2. zult passeren
  3. zal passeren
  4. zullen passeren
  5. zullen passeren
  6. zullen passeren
o.v.t.t.
  1. zou passeren
  2. zou passeren
  3. zou passeren
  4. zouden passeren
  5. zouden passeren
  6. zouden passeren
en verder
  1. heb gepasseerd
  2. hebt gepasseerd
  3. heeft gepasseerd
  4. hebben gepasseerd
  5. hebben gepasseerd
  6. hebben gepasseerd
diversen
  1. passeer!
  2. passeert!
  3. gepasseerd
  4. passerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor passeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Passieren inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden
geschehen gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen gebeuren; geschieden; overkomen; plaats hebben; plaats vinden
passieren gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen gebeuren; geschieden; overkomen; plaats hebben; plaats vinden; voorkomen; zich voordoen
sich ereignen gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden
vorbeifahren inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden voorbijvaren
vorübergehen inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden
überholen inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden een bezwaar ondervangen; inhalen; inlopen; ondervangen; reviseren; voorkomen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geschehen overkomen; overvallen

Verwante woorden van "passeren":


Wiktionary: passeren

passeren
verb
  1. voorbijgaan, voorbijsteken, inhalen

Cross Translation:
FromToVia
passeren ignorieren; nicht berücksichtigen; unbeachtet lassen boudertémoigner par une certaine expression du visage ou par son silence que l’on est mécontent de quelque chose.
passeren ignorieren; nicht berücksichtigen; unbeachtet lassen ignorer — Ne pas connaître.
passeren ignorieren; nicht berücksichtigen; unbeachtet lassen méconnaitreignorer, ne pas reconnaitre.
passeren ignorieren; nicht berücksichtigen; unbeachtet lassen méconnaître — Ne pas reconnaître.