Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gemengd (Nederlands) in het Duits

gemengd:

gemengd bijvoeglijk naamwoord

  1. gemengd (gemêleerd; gemixed)
    gemischt
  2. gemengd (man en vrouw samen)

Vertaal Matrix voor gemengd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gemischt door elkaar geroerd; gemengd; gemixed; gemêleerd bijeengevoegd; doorgeroerd; samengevoegd
männlich und weiblich gemengd; man en vrouw samen

Wiktionary: gemengd


Cross Translation:
FromToVia
gemengd gemischt mixed — having two or more separate aspects
gemengd gemischt mixed — including both males and females

mengen:

mengen werkwoord (meng, mengt, mengde, mengden, gemengd)

  1. mengen (bemoeien; inmengen)
    bemühen
    • bemühen werkwoord (bemühe, bemühst, bemüht, bemühte, bemühtet, bemüht)
  2. mengen (vermengen; dooreenmengen)
    mischen; mengen; vermischen; vermengen; anrühren
    • mischen werkwoord (mische, mischst, mischt, mischte, mischtet, gemischt)
    • mengen werkwoord (menge, mengst, mengt, mengte, mengtet, gemengt)
    • vermischen werkwoord (vermische, vermischt, vermischte, vermischtet, vermischt)
    • vermengen werkwoord (vermenge, vermengst, vermengt, vermengte, vermengtet, vermengt)
    • anrühren werkwoord (rühre an, rührst an, rührt an, rührte an, rührtet an, angerührt)

Conjugations for mengen:

o.t.t.
  1. meng
  2. mengt
  3. mengt
  4. mengen
  5. mengen
  6. mengen
o.v.t.
  1. mengde
  2. mengde
  3. mengde
  4. mengden
  5. mengden
  6. mengden
v.t.t.
  1. heb gemengd
  2. hebt gemengd
  3. heeft gemengd
  4. hebben gemengd
  5. hebben gemengd
  6. hebben gemengd
v.v.t.
  1. had gemengd
  2. had gemengd
  3. had gemengd
  4. hadden gemengd
  5. hadden gemengd
  6. hadden gemengd
o.t.t.t.
  1. zal mengen
  2. zult mengen
  3. zal mengen
  4. zullen mengen
  5. zullen mengen
  6. zullen mengen
o.v.t.t.
  1. zou mengen
  2. zou mengen
  3. zou mengen
  4. zouden mengen
  5. zouden mengen
  6. zouden mengen
diversen
  1. meng!
  2. mengt!
  3. gemengd
  4. mengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

mengen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. mengen (mixen; melêren; vermengen)
    Mengen; Mixen; Mischen; Vermischen
    • Mengen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Mixen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Mischen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Vermischen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor mengen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Mengen melêren; mengen; mixen; vermengen amalgamatie; fusie; versmelting
Mischen melêren; mengen; mixen; vermengen
Mixen melêren; mengen; mixen; vermengen
Vermischen melêren; mengen; mixen; vermengen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anrühren dooreenmengen; mengen; vermengen aanraken; aanroeren; aanstippen; beïnvloeden; even aanraken; ontroeren; raken; treffen; voelen
bemühen bemoeien; inmengen; mengen
mengen dooreenmengen; mengen; vermengen door elkaar schudden; husselen; hutselen
mischen dooreenmengen; mengen; vermengen door elkaar schudden; husselen; hutselen; mixen; roeren
vermengen dooreenmengen; mengen; vermengen door elkaar halen; in de war maken
vermischen dooreenmengen; mengen; vermengen

Wiktionary: mengen

mengen
verb
  1. vermengen; kombinieren; vereinen (ohne spezielle Anordnung)

Cross Translation:
FromToVia
mengen vermischen; mischen; mixen; vermengen mix — stir two or more substances together
mengen mengen; mischen mélanger — Unir plusieurs choses ensemble pour former un tout
mengen zurückkehren; drehen; kehren; umdrehen; umwälzen; wenden; umwenden; zurücksenden; mengen; mischen retourneraller de nouveau en un lieu.
mengen rühren; mischen touillermélanger, brasser, remuer.