Nederlands
Uitgebreide vertaling voor geklemd (Nederlands) in het Duits
geklemd:
-
geklemd (beklemd)
eingeklemmt; bange; bedrängt; beklemmt-
eingeklemmt bijvoeglijk naamwoord
-
bange bijvoeglijk naamwoord
-
bedrängt bijvoeglijk naamwoord
-
beklemmt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor geklemd:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bange | beklemd; geklemd | beducht; beklemmend; benauwend |
bedrängt | beklemd; geklemd | bedompt; beklemd; beklemmend; bekneld; benard; benauwd; benauwend; drukkend; ernstig; hachelijk; klemgereden; klemgezet; kritiek; muf; penibel; zorgelijk; zorgwekkend |
beklemmt | beklemd; geklemd | bedompt; beklemmend; benauwd; benauwend; drukkend; muf |
eingeklemmt | beklemd; geklemd | beklemd; bekneld; klemgereden; klemgezet |
geklemd vorm van klemmen:
Conjugations for klemmen:
o.t.t.
- klem
- klemt
- klemt
- klemmen
- klemmen
- klemmen
o.v.t.
- klemde
- klemde
- klemde
- klemden
- klemden
- klemden
v.t.t.
- heb geklemd
- hebt geklemd
- heeft geklemd
- hebben geklemd
- hebben geklemd
- hebben geklemd
v.v.t.
- had geklemd
- had geklemd
- had geklemd
- hadden geklemd
- hadden geklemd
- hadden geklemd
o.t.t.t.
- zal klemmen
- zult klemmen
- zal klemmen
- zullen klemmen
- zullen klemmen
- zullen klemmen
o.v.t.t.
- zou klemmen
- zou klemmen
- zou klemmen
- zouden klemmen
- zouden klemmen
- zouden klemmen
en verder
- is geklemd
diversen
- klem!
- klemt!
- geklemd
- klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor klemmen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klammern | hechting; vasthechting | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klammern | klemmen; knellen; omklemmen | aanhechten; bevestigen; hechten; klampen; klinken; vastklinken; vastnaaien |
umklammern | klemmen; knellen; omklemmen | |
zwängen | klemmen; knellen; omklemmen | dwingen; dwingen te doen |