Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gefingeerd (Nederlands) in het Duits
gefingeerd:
-
gefingeerd (onecht; bedriegelijk; vals; nagemaakt; onwaar)
falsch; tückisch; mies; hinterhältig; gemein; schäbig; heimtückisch; hinterlistig; schweinisch; fingiert; niederträchtig; schofel; schuftig-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
mies bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
schweinisch bijvoeglijk naamwoord
-
fingiert bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
schofel bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
-
gefingeerd (fictief; denkbeeldig; verzonnen; bedacht)
-
gefingeerd (fictief; denkbeeldig; geveinsd; aangenomen; verdicht)
Vertaal Matrix voor gefingeerd:
gefingeerd vorm van fingeren:
-
fingeren (simuleren; veinzen; voorwenden)
simulieren; vortäuschen; sichverstellen; erfinden; vorgeben; spielen; vormachen; erdichten; heucheln; vortun-
sichverstellen werkwoord
Conjugations for fingeren:
o.t.t.
- fingeer
- fingeert
- fingeert
- fingeren
- fingeren
- fingeren
o.v.t.
- fingeerde
- fingeerde
- fingeerde
- fingeerden
- fingeerden
- fingeerden
v.t.t.
- heb gefingeerd
- hebt gefingeerd
- heeft gefingeerd
- hebben gefingeerd
- hebben gefingeerd
- hebben gefingeerd
v.v.t.
- had gefingeerd
- had gefingeerd
- had gefingeerd
- hadden gefingeerd
- hadden gefingeerd
- hadden gefingeerd
o.t.t.t.
- zal fingeren
- zult fingeren
- zal fingeren
- zullen fingeren
- zullen fingeren
- zullen fingeren
o.v.t.t.
- zou fingeren
- zou fingeren
- zou fingeren
- zouden fingeren
- zouden fingeren
- zouden fingeren
diversen
- fingeer!
- fingeert!
- gefingeerd
- fingerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor fingeren:
Wiktionary: fingeren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fingeren | → fingieren; vormachen; vortäuschen; vorgeben | ↔ feign — to make a false copy |
• fingeren | → fingieren; affektieren; sich zieren; vortäuschen; vorgeben; sich den Anschein geben; spielen; gespreitzt tun; sich geziert benehmen; sich unnatürlich benehmen | ↔ feindre — présenter une chose comme réelle en lui donner une fausse apparence. |