Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- gedempt:
- dempen:
-
Wiktionary:
- dempen → zuschütten, zuwerfen, dämpfen
- dempen → ausfüllen, erfüllen, vervollständigen, trüben, verdunkeln, kühlen, dämpfen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gedempt (Nederlands) in het Duits
gedempt:
-
gedempt (halfluid)
-
gedempt (afgedempt)
dumpfig; dunkel; dumpf; halblaut; grob; finster; unbestimmt; vage; verschwommen; schwammig; schattenhaft-
dumpfig bijvoeglijk naamwoord
-
dunkel bijvoeglijk naamwoord
-
dumpf bijvoeglijk naamwoord
-
halblaut bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
vage bijvoeglijk naamwoord
-
verschwommen bijvoeglijk naamwoord
-
schwammig bijvoeglijk naamwoord
-
schattenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gedempt:
gedempt vorm van dempen:
-
dempen (zich matigen; temperen; matigen)
dämpfen; temperieren; beschwichtigen; sich fassen; sich beruhigen; sich mäßigen-
beschwichtigen werkwoord (beschwichtige, beschwichtigst, beschwichtigt, beschwichtigte, beschwichtigtet, beschwichtigt)
-
sich beruhigen werkwoord (beruhige mich, beruhigst dich, beruhigt sich, beruhigte sich, beruhigtet euch, sich beruhigt)
-
sich mäßigen werkwoord
-
dempen
Conjugations for dempen:
o.t.t.
- demp
- dempt
- dempt
- dempen
- dempen
- dempen
o.v.t.
- dempte
- dempte
- dempte
- dempten
- dempten
- dempten
v.t.t.
- heb gedempt
- hebt gedempt
- heeft gedempt
- hebben gedempt
- hebben gedempt
- hebben gedempt
v.v.t.
- had gedempt
- had gedempt
- had gedempt
- hadden gedempt
- hadden gedempt
- hadden gedempt
o.t.t.t.
- zal dempen
- zult dempen
- zal dempen
- zullen dempen
- zullen dempen
- zullen dempen
o.v.t.t.
- zou dempen
- zou dempen
- zou dempen
- zouden dempen
- zouden dempen
- zouden dempen
en verder
- is gedempt
- zijn gedempt
diversen
- demp!
- dempt!
- gedempt
- dempend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor dempen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beschwichtigen | dempen; matigen; temperen; zich matigen | bedaren; bijleggen; geruststellen; kalmeren; schikken; sussen; tot kalmte manen; verzoenen; vrede sluiten |
dämpfen | dempen; matigen; temperen; zich matigen | bedaren; beheersen; beteugelen; iem. verstikken; intomen; kalmeren; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; stoven; sudderen; sussen; tot kalmte manen |
sich beruhigen | dempen; matigen; temperen; zich matigen | luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven |
sich fassen | dempen; matigen; temperen; zich matigen | luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven |
sich mäßigen | dempen; matigen; temperen; zich matigen | |
temperieren | dempen; matigen; temperen; zich matigen | op temperatuur brengen |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
stumm | dempen |
Wiktionary: dempen
dempen
Cross Translation:
verb
-
dichtgooien met grond of ander vast materiaal
- dempen → zuschütten; zuwerfen
-
zwakker maken, de kracht verminderen van
- dempen → dämpfen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dempen | → ausfüllen; erfüllen; vervollständigen | ↔ compléter — rendre complet. |
• dempen | → trüben; verdunkeln | ↔ foncer — garnir d’un fond. |
• dempen | → kühlen; dämpfen | ↔ refroidir — rendre froid. |