Uitgebreide vertaling voor fulmineren (Nederlands) in het Duits
fulmineren:
-
rasen;
wüten;
toben;
schelten;
brüllen;
schimpfen;
tosen;
ausfahren
-
rasen
werkwoord
(rase, rasst, rast, raste, rastet, gerast)
-
wüten
werkwoord
(wüte, wütest, wütet, wütete, wütetet, gewütet)
-
toben
werkwoord
(tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)
-
schelten
werkwoord
(schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)
-
brüllen
werkwoord
(brülle, brüllst, brüllt, brüllte, brülltet, gebrüllt)
-
schimpfen
werkwoord
(schimpfe, schimpfst, schimpft, schimpfte, schimpftet, geschimpft)
-
tosen
werkwoord
(tose, tost, toste, tostet, getost)
-
ausfahren
werkwoord
(fahre aus, fährst aus, fährt aus, fuhr aus, fuhret aus, ausgefahren)
-
toben;
wettern;
sauen;
ferkeln
-
toben
werkwoord
(tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)
-
wettern
werkwoord
(wettere, wetterst, wettert, wetterte, wettertet, gewettert)
-
-
-
rasen;
toben;
schallen;
brüllen;
donnern
-
rasen
werkwoord
(rase, rasst, rast, raste, rastet, gerast)
-
toben
werkwoord
(tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)
-
schallen
werkwoord
(schalle, schallst, schallt, schallte, schalltet, geschallt)
-
brüllen
werkwoord
(brülle, brüllst, brüllt, brüllte, brülltet, gebrüllt)
-
donnern
werkwoord
(donnere, donnerst, donnert, donnerte, donnertet, gedonnert)
Conjugations for fulmineren:
o.t.t.
- fulmineer
- fulmineert
- fulmineert
- fulmineren
- fulmineren
- fulmineren
o.v.t.
- fulmineerde
- fulmineerde
- fulmineerde
- fulmineerden
- fulmineerden
- fulmineerden
v.t.t.
- heb gefulmineerd
- hebt gefulmineerd
- heeft gefulmineerd
- hebben gefulmineerd
- hebben gefulmineerd
- hebben gefulmineerd
v.v.t.
- had gefulmineerd
- had gefulmineerd
- had gefulmineerd
- hadden gefulmineerd
- hadden gefulmineerd
- hadden gefulmineerd
o.t.t.t.
- zal fulmineren
- zult fulmineren
- zal fulmineren
- zullen fulmineren
- zullen fulmineren
- zullen fulmineren
o.v.t.t.
- zou fulmineren
- zou fulmineren
- zou fulmineren
- zouden fulmineren
- zouden fulmineren
- zouden fulmineren
diversen
- fulmineer!
- fulmineert!
- gefulmineerd
- fulminerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor fulmineren:
Computer vertaling door derden: