Nederlands
Uitgebreide vertaling voor fingeren (Nederlands) in het Duits
fingeren:
-
fingeren (simuleren; veinzen; voorwenden)
simulieren; vortäuschen; sichverstellen; erfinden; vorgeben; spielen; vormachen; erdichten; heucheln; vortun-
sichverstellen werkwoord
Conjugations for fingeren:
o.t.t.
- fingeer
- fingeert
- fingeert
- fingeren
- fingeren
- fingeren
o.v.t.
- fingeerde
- fingeerde
- fingeerde
- fingeerden
- fingeerden
- fingeerden
v.t.t.
- heb gefingeerd
- hebt gefingeerd
- heeft gefingeerd
- hebben gefingeerd
- hebben gefingeerd
- hebben gefingeerd
v.v.t.
- had gefingeerd
- had gefingeerd
- had gefingeerd
- hadden gefingeerd
- hadden gefingeerd
- hadden gefingeerd
o.t.t.t.
- zal fingeren
- zult fingeren
- zal fingeren
- zullen fingeren
- zullen fingeren
- zullen fingeren
o.v.t.t.
- zou fingeren
- zou fingeren
- zou fingeren
- zouden fingeren
- zouden fingeren
- zouden fingeren
diversen
- fingeer!
- fingeert!
- gefingeerd
- fingerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor fingeren:
Wiktionary: fingeren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fingeren | → fingieren; vormachen; vortäuschen; vorgeben | ↔ feign — to make a false copy |
• fingeren | → fingieren; affektieren; sich zieren; vortäuschen; vorgeben; sich den Anschein geben; spielen; gespreitzt tun; sich geziert benehmen; sich unnatürlich benehmen | ↔ feindre — présenter une chose comme réelle en lui donner une fausse apparence. |