Nederlands
Uitgebreide vertaling voor finale (Nederlands) in het Duits
finale:
-
de finale (laatste opvoering; sluitstuk; slotstuk)
-
de finale (einde)
-
de finale (eindstrijd)
Vertaal Matrix voor finale:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Ablauf | einde; finale | afloop; uiteinde; verlooptijd; verstrijking |
Ausklang | einde; finale | slotakkoord |
Auslauf | einde; finale | exodus; leegloop; loopstal; uitlaat; uitlaatpijp; uitmonding; vlampijp |
Beschluß | einde; finale | afkondiging; beschikbaarheid; beschikking; beslissing; besluit; besluiten; carbon; decreet; doorslag; raadsbesluit; uitspraak; uitvaardiging; vonnisvelling |
Endkampf | einde; eindstrijd; finale | |
Endlauf | einde; eindstrijd; finale | |
Endpunkt | einde; finale | eindhalte; eindpunt; laatste halte |
Endrunde | eindstrijd; finale | |
Endspiel | eindstrijd; finale | |
Finale | eindstrijd; finale | |
Finalist | eindstrijd; finale | finalist |
Schlußstück | finale; laatste opvoering; slotstuk; sluitstuk | |
Schlußteil | finale; laatste opvoering; slotstuk; sluitstuk |
Verwante woorden van "finale":
finaal:
-
finaal (achterste; laatste)
letzte; hintere; Hintergestellte-
letzte bijvoeglijk naamwoord
-
hintere bijvoeglijk naamwoord
-
Hintergestellte bijvoeglijk naamwoord
-
-
finaal (faliekant; helemaal; volstrekt; hartstikke; vierkant)
Vertaal Matrix voor finaal:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
letzte | laatste; tweede | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Hintergestellte | achterste; finaal; laatste | |
hintere | achterste; finaal; laatste | |
letzte | achterste; finaal; laatste | |
schief | faliekant; finaal; hartstikke; helemaal; vierkant; volstrekt | aflopend; dwars; flauw hellend; glooiend; hellend; niet echt; ongepast; onkies; onvertogen; scheef; schuin; schuin aflopend; steil; vals; verkeerd |
verkehrt | faliekant; finaal; hartstikke; helemaal; vierkant; volstrekt | averechts; binnenstebuiten; ernaast; fout; foutief; mis; omgekeerd; ongepast; onjuist; onkies; onvertogen; onwaar; ten onrechte; verkeerd |