Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausbessern
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
afmaken; beteren; bijwerken; completeren; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; innoveren; klusje opknappen; klussen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; perfectioneren; renoveren; repareren; verbeteren; vernieuwen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
beenden
|
fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
aankomen; afbreken; afmaken; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; finishen; forceren; halthouden; naar einde toewerken; ontbinden; opheffen; ophouden; perfectioneren; stoppen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
deichseln
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
arrangeren; flikken; iemand iets flikken; iets op touw zetten; lappen; leveren; regelen
|
einseifen
|
fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
flikken; iemand iets flikken; inzepen; lappen; leveren; zepen
|
erledigen
|
fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
afbreken; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; doden; doen; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; een einde maken aan; executeren; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; ruineren; slopen; uit de weg ruimen; uitgommen; uitrichten; uitvegen; uitvlakken; uitvoeren; uitwissen; van kant maken; vermoorden; vernielen; vernietigen; verrichten; verwoesten; vlakken; volbrengen; volmaken; voltooien; wegvegen; wissen
|
erneuern
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
aflossen; beteren; bijwerken; corrigeren; echoën; goedmaken; herhalen; hernieuwen; herscheppen; herstellen; hervormen; herzien; in goede staat brengen; innoveren; kerk hervormen; nabouwen; napraten; nazeggen; nieuw leven inblazen; opknappen; reformeren; regenereren; remplaceren; renoveren; repareren; verbeteren; vernieuwen; vervangen; verversen; verwisselen; wederopbouwen
|
fertigbringen
|
fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
afmaken; afsluiten; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fabriceren; fixen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; maken; ophouden; perfectioneren; produceren; rooien; slagen voor; stoppen; vervaardigen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen; voortbrengen
|
fertigkriegen
|
fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren; ophouden; stoppen
|
fertigmachen
|
fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
afbreken; afmaken; afmatten; afsluiten; afwerken; bederven; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; garneren; in de war sturen; liquideren; moe maken; nekken; ombrengen; ophouden; opmaken; opsmukken; perfectioneren; ruineren; ruïneren; schotels garneren; slopen; stoppen; uitputten; van kant maken; vermoeien; vermoorden; vernielen; vernietigen; versieren; vervolledigen; vervolmaken; verwoesten; verzieken; volledig maken; voltooien
|
fertigstellen
|
fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
afmaken; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; garneren; ophouden; opmaken; opsmukken; perfectioneren; schotels garneren; stoppen; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
fixen
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
|
flicken
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
gaten dichten; herstellen; innoveren; repareren; stoppen; vernieuwen; verstellen
|
gutmachen
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
bijleggen; bijspijkeren; compenseren; ding rechtzetten; goedmaken; inhalen; rechtstrijken; rechtzetten; ruzie afsluiten; vergoeden
|
hinbiegen
|
fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
|
hindeichseln
|
fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
|
hinkriegen
|
fiksen; flikken; goedmaken; herstellen; klaarspelen; maken; rechtzetten; repareren; voor elkaar krijgen
|
bedingen; bewerkstelligen; fixen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
|
innovieren
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
aflossen; in goede staat brengen; innoveren; opknappen; remplaceren; renoveren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
|
montieren
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
assembleren; in elkaar zetten; monteren
|
reparieren
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
herstellen; in orde brengen; in orde maken; repareren; reviseren; vernieuwen; verstellen
|
restaurieren
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
hernieuwen; herstellen; in goede staat brengen; innoveren; opknappen; renoveren; restaureren; verbeteren; vernieuwen; wederopbouwen
|
schaffen
|
fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bedingen; bewerkstelligen; bolwerken; distribueren; doen; exploiteren; fixen; functioneren; handelen; in het leven roepen; klaarspelen; lappen; lenen; maken; ontlenen; realiseren; ronddelen; rooien; scheppen; tot stand brengen; uitbuiten; uitreiken; uitrichten; uitvoeren; verdelen; verrichten; verschaffen; verstrekken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen
|
vollbringen
|
fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; volvoeren; voor elkaar krijgen
|
vollenden
|
fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
afmaken; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; garneren; ophouden; opmaken; opsmukken; perfectioneren; schotels garneren; stoppen; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
|
wiederaufbauen
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
herbouwen; hernieuwen; herstellen; opnieuw bouwen; reconstrueren; renoveren; verbeteren; vernieuwen; wederopbouwen
|
wiedereinsetzen
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
herstellen; repareren; vernieuwen
|
wiederherstellen
|
fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
|
hernieuwen; herstellen; in orde brengen; in orde maken; renoveren; repareren; terugkeren; terugzetten; verbeteren; vernieuwen; verstellen
|
zuendespielen
|
fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
|
zustandebringen
|
fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
|
terecht brengen
|