Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. ficus:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ficus (Nederlands) in het Duits

ficus:

ficus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ficus
    der Ficus; der Gummibaum
    • Ficus [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gummibaum [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor ficus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ficus ficus
Gummibaum ficus rubberboom

Verwante woorden van "ficus":

  • ficussen