Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
glänzen
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
de schijn van iets hebben; flikkeren; fonkelen; geuren; glanzen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; pralen; pronken; schijnen; sprankelen; stralen; te kijk lopen met; twinkelen
|
glühen
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
eten opwarmen; fonkelen; glimmen; glinsteren; gloeien; iets uitstralen; licht geven; nasmeulen; opwarmen; schijnen; smeulen; stralen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
hinausragen
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitrijzen; uitspringen; uitsteken; uittorenen
|
hinausragenüber
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
|
leuchten
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
bijlichten; blaken; bliksemen; de schijn van iets hebben; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht schijnen op; licht uitzenden; lichten; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; weerlichten
|
scheinen
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
belichten; blaken; de schijn van iets hebben; dunken; er uitzien; eruit zien; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; licht geven; licht laten vallen op; licht schijnen; licht uitzenden; lijken; ogen; schijnen; sprankelen; stralen; toeschijnen; twinkelen
|
sich hervortun
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
|
sich unterscheiden
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
schelen; verschil maken; verschillen
|
sichauszeichnen
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
|
spiegeln
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
fonkelen; glimmen; glinsteren; reflecteren; spiegelen; terugkaatsen; weerspiegelen
|
spielen
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
acteren; doen alsof; dramatiseren; een rol vertolken; fingeren; gokken; met geld spelen; optreden; performen; simuleren; spelen; toneelspelen; veinzen; voorwenden; zich aanstellen
|
strahlen
|
excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
belichten; blaken; de schijn van iets hebben; fonkelen; glimmen; glinsteren; glunderen; iets uitstralen; licht laten vallen op; licht uitzenden; schijnen; stralen; straling uitzenden
|