Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. elf:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor elf (Nederlands) in het Duits

elf:

elf [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de elf (elfje)
    Elfchen
    • Elfchen [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. de elf (elftal)
    die Mannschaft; die Fußballmannschaft; die Elf

elf bijvoeglijk naamwoord

  1. elf
    elf
    • elf bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor elf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Elf elf; elftal
Elfchen elf; elfje
Fußballmannschaft elf; elftal elftal; voetbalelftal
Mannschaft elf; elftal bemanning; equipe
- fee; kabouter; nachtelfje
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
elf elf

Verwante woorden van "elf":

  • elfen, elven

Wiktionary: elf


Cross Translation:
FromToVia
elf elf eleven — the cardinal number occurring after ten and before twelve
elf Alp; Alb; Elb; Elfe; Elf elf — a magical being
elf Kobold; Irrwisch; Heinzelmännchen; Erdmännchen; Elf lutin — fanta|fr Petit démon ou esprit follet qui vient la nuit tourmenter les vivants.
elf Elf onze — Le nombre 11. Un objet numéroté 11.

Verwante vertalingen van elf