Nederlands

Uitgebreide vertaling voor element (Nederlands) in het Duits

element:

element [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de element (factor)
    der Faktor; Element
    • Faktor [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Element [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. de element (basisbestanddeel; onderdeel; component; )
    Stück; Teil; der Bestandteil; Element; Segment; der Anteil; Teilchen
    • Stück [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Teil [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Bestandteil [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Element [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Segment [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Anteil [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Teilchen [das ~] zelfstandig naamwoord

element

  1. element
    Element
    • Element [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor element:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anteil basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; band; bijdrage; boekdeel; contributie; deel; deelname; deelneming; erfdeel; erfenis; fractie; gedeelte; groeifonds; inbreng; lidmaatschapsgeld; part; participatie; portie; stuk; vennootschapsaandeel; volume; wat iemand erft
Bestandteil basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk ledemaat; lichaamsdeel; lidmaat
Element basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; factor; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk Outlook-item; dimensielid; item; lid
Faktor element; factor
Segment basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk deel; fractie; gedeelte; part; rekeningcodesegment; segment; stuk
Stück basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; bijdrage; bon; brok; brokje; coupon; deel; deeltje; drama; fractie; gedeelte; inbreng; kleine brok; klont; lap; moot; onderdeeltje; part; plak; schouwspel; segment; stuk; stuk stof; suikerklontje; toneelstuk; tranche
Teil basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; bouwwerk; deel; deeltje; fractie; gebouw; gedeelte; ledematen; lichaamsdelen; onderdeeltje; pand; part; portie; segment; stuk
Teilchen basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk deel; deeltje; fractie; gedeelte; onderdeeltje; part; stuk
- deel; gedeelte; part; stuk

Verwante woorden van "element":

  • elementen

Synoniemen voor "element":


Antoniemen van "element":


Verwante definities voor "element":

  1. wat kleiner is dan het totaal1
    • deze bank bestaat uit drie elementen1
  2. kracht van de natuur1
    • de vier elementen zijn: water, vuur, aarde, lucht1

Wiktionary: element

element
noun
  1. scheikunde|nld de naam voor een stof die via de scheikunde niet meer in verschillende substanties te splitsen is, zo'n stof bestaat louter uit één type van atomen

Cross Translation:
FromToVia
element Element element — chemistry: simplest chemical substance
element Element element — alchemy: one of the four basic building blocks
element Element element — set theory: object in a set
element Bauelement element — heating element
element Element entry — term in a matrix
element Batterie; Artillerieeinheit batterie — (vieilli) querelle où il y a des coups donnés.
element Stapel pile — Superposition verticale d’objets
element Element; Urstoff; Grundstoff; Naturgewalt; Bestandteil; Baustein; Zelle élémentpartie unitaire d’un ensemble.

Verwante vertalingen van element