Nederlands
Uitgebreide vertaling voor eigen (Nederlands) in het Duits
eigen:
-
eigen (inherent)
-
eigen (van nature aanwezig; aangeboren; natuurlijk)
einheimisch; eingeboren; von Natur aus anwesend sein-
einheimisch bijvoeglijk naamwoord
-
eingeboren bijvoeglijk naamwoord
-
von Natur aus anwesend sein bijvoeglijk naamwoord
-
-
eigen
Vertaal Matrix voor eigen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | in eigendom hebben | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
angeboren | eigen; inherent | |
anhaftend | eigen; inherent | |
eigen | eigen | accuraat; apart; bijzonder; bizar; bloedeigen; buitenissig; curieus; eigenaardig; excentriek; karakteristiek; kenmerkend; merkwaardig; net; ongewoon; precies; ragfijn; secuur; stipt; tekenend; typerend; typisch; uitheems; vreemd; vreemdsoortig; zonderling; zorgvuldig |
eingeboren | aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig | aangeboren; autochtoon; ingeboren; inheems; inlands |
einheimisch | aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig | aangeboren; autochtoon; binnenlands; ingeboren; inheems; inlands; karakteristiek; kenmerkend; tekenend; typerend; typisch |
von Natur aus anwesend sein | aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig |
Verwante woorden van "eigen":
Verwante definities voor "eigen":
Wiktionary: eigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• eigen | → eigen- | ↔ own — belonging to (determiner) |
• eigen | → Eigenname | ↔ proper — grammar: designating a particular person, place or thing |
• eigen | → eigen | ↔ proper — belonging to oneself or itself, own |
• eigen | → häuslich | ↔ domestique — Qui est de la maison |
• eigen | → eigen; eigenlich; wahr; wirklich; geeignet; tauglich | ↔ propre — Qui appartenir exclusivement à une personne ou à une chose. |