Nederlands
Uitgebreide vertaling voor een loopneus hebben (Nederlands) in het Duits
een loopneus hebben:
een loopneus hebben werkwoord (heb een loopneus, hebt een loopneus, heeft een loopneus, had een loopneus, hadden een loopneus, een loopneus gehad)
-
een loopneus hebben
schnupfen; schnüffeln; ein Schnupfen haben; schnaufen; keuchen; schnauben-
ein Schnupfen haben werkwoord
Conjugations for een loopneus hebben:
o.t.t.
- heb een loopneus
- hebt een loopneus
- heeft een loopneus
- hebben een loopneus
- hebben een loopneus
- hebben een loopneus
o.v.t.
- had een loopneus
- had een loopneus
- had een loopneus
- hadden een loopneus
- hadden een loopneus
- hadden een loopneus
v.t.t.
- heb een loopneus gehad
- hebt een loopneus gehad
- heeft een loopneus gehad
- hebben een loopneus gehad
- hebben een loopneus gehad
- hebben een loopneus gehad
v.v.t.
- had een loopneus gehad
- had een loopneus gehad
- had een loopneus gehad
- hadden een loopneus gehad
- hadden een loopneus gehad
- hadden een loopneus gehad
o.t.t.t.
- zal een loopneus hebben
- zult een loopneus hebben
- zal een loopneus hebben
- zullen een loopneus hebben
- zullen een loopneus hebben
- zullen een loopneus hebben
o.v.t.t.
- zou een loopneus hebben
- zou een loopneus hebben
- zou een loopneus hebben
- zouden een loopneus hebben
- zouden een loopneus hebben
- zouden een loopneus hebben
diversen
- heb een loopneus!
- een loopneus gehad
- een loopneus hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze