Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
-
duw:
- Stoß; Schlag; Puff; Bums; leichter Stoß; Anstoß; Anprall; Zusammenstoß
- duwen:
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor duw (Nederlands) in het Duits
duw:
Vertaal Matrix voor duw:
Verwante woorden van "duw":
duw vorm van duwen:
-
duwen (dringen)
-
duwen (voortduwen)
-
duwen (vooruitduwen; voortduwen)
vorwärts treiben; vor sich hertreiben-
vorwärts treiben werkwoord (treibe vorwärts, treibst vorwärts, treibt vorwärts, triebe vorwärts, triebet vorwärts, vorwärts getrieben)
-
vor sich hertreiben werkwoord (treibe mich vor sich her, treibst dich vor sich her, treibt sich vor sich her, treibte sich vor sich her, treibtet euch vor sich her, sich vor sich hergetrieben)
-
-
duwen (vooruitschuiven; opschuiven; voorschuiven)
Conjugations for duwen:
o.t.t.
- duw
- duwt
- duwt
- duwen
- duwen
- duwen
o.v.t.
- duwde
- duwde
- duwde
- duwden
- duwden
- duwden
v.t.t.
- heb geduwd
- hebt geduwd
- heeft geduwd
- hebben geduwd
- hebben geduwd
- hebben geduwd
v.v.t.
- had geduwd
- had geduwd
- had geduwd
- hadden geduwd
- hadden geduwd
- hadden geduwd
o.t.t.t.
- zal duwen
- zult duwen
- zal duwen
- zullen duwen
- zullen duwen
- zullen duwen
o.v.t.t.
- zou duwen
- zou duwen
- zou duwen
- zouden duwen
- zouden duwen
- zouden duwen
en verder
- ben geduwd
- bent geduwd
- is geduwd
- zijn geduwd
- zijn geduwd
- zijn geduwd
diversen
- duw!
- duwt!
- geduwd
- duwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor duwen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Stöße | duwen; stompen; stoten | aanrijdingen; botsingen; vlagen; windstoten; windvlagen; zwemslagen |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dringen | dringen; duwen | opdringen |
drücken | duwen; voortduwen | drukken; knellen; met iemand worstelen; persen; strak zitten; worstelen; zich wringen |
fortdrücken | duwen; voortduwen | |
fortschieben | duwen; voortduwen | |
schieben | dringen; duwen | aanduwen; een por geven; een prestatie leveren; functioneren; karren; knorren; knorrend geluid maken; kruien; porren; presteren; schuiven; stoten; voortschuiven; zwart verhandelen |
vor sich her schieben | duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven | |
vor sich hertreiben | duwen; voortduwen; vooruitduwen | stuwen; voortstuwen; vooruitduwen |
vorschieben | duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven | iemand begunstigen; voorin schuiven; voorschuiven; voortrekken |
vorwärts treiben | duwen; voortduwen; vooruitduwen |
Verwante woorden van "duwen":
Wiktionary: duwen
duwen
Cross Translation:
verb
duwen
-
door druk uit te oefenen doen voortbewegen
- duwen → stoßen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• duwen | → stoßen | ↔ prod — poke |
• duwen | → drücken; schieben; stoßen | ↔ push — transitive: apply a force to (an object) so that it moves away |
• duwen | → dringen; rücken; stoßen; treiben; anfeuern; jagen; vor sich hertreiben | ↔ pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place. |