Nederlands
Uitgebreide vertaling voor drammen (Nederlands) in het Duits
drammen:
-
drammen (zeuren; aandringen; doordrukken; doordrammen)
nerven; drängen; durchstoßen; einrammen; einhämmern-
nerven werkwoord
-
einhämmern werkwoord (hämmere ein, hämmerst ein, hämmert ein, hämmerte ein, hämmertet ein, eingehämmert)
-
Conjugations for drammen:
o.t.t.
- dram
- dramt
- dramt
- drammen
- drammen
- drammen
o.v.t.
- dramde
- dramde
- dramde
- dramden
- dramden
- dramden
v.t.t.
- heb gedramd
- hebt gedramd
- heeft gedramd
- hebben gedramd
- hebben gedramd
- hebben gedramd
v.v.t.
- had gedramd
- had gedramd
- had gedramd
- hadden gedramd
- hadden gedramd
- hadden gedramd
o.t.t.t.
- zal drammen
- zult drammen
- zal drammen
- zullen drammen
- zullen drammen
- zullen drammen
o.v.t.t.
- zou drammen
- zou drammen
- zou drammen
- zouden drammen
- zouden drammen
- zouden drammen
diversen
- dram!
- dramt!
- gedramd
- drammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze