Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. doorponsen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor doorponsen (Nederlands) in het Duits

doorponsen:

doorponsen werkwoord (doorpons, doorponst, doorponste, doorponsten, doorgeponst)

  1. doorponsen (ponsen; stansen)
    stanzen; lochen; punzen
    • stanzen werkwoord (stanze, stanzt, stanzte, stanztet, gestanzt)
    • lochen werkwoord (loche, lochst, locht, lochte, lochtet, gelocht)
    • punzen werkwoord (punze, punzst, punzt, punzte, punztet, gepunzt)

Conjugations for doorponsen:

o.t.t.
  1. doorpons
  2. doorponst
  3. doorponst
  4. doorponsen
  5. doorponsen
  6. doorponsen
o.v.t.
  1. doorponste
  2. doorponste
  3. doorponste
  4. doorponsten
  5. doorponsten
  6. doorponsten
v.t.t.
  1. heb doorgeponst
  2. hebt doorgeponst
  3. heeft doorgeponst
  4. hebben doorgeponst
  5. hebben doorgeponst
  6. hebben doorgeponst
v.v.t.
  1. had doorgeponst
  2. had doorgeponst
  3. had doorgeponst
  4. hadden doorgeponst
  5. hadden doorgeponst
  6. hadden doorgeponst
o.t.t.t.
  1. zal doorponsen
  2. zult doorponsen
  3. zal doorponsen
  4. zullen doorponsen
  5. zullen doorponsen
  6. zullen doorponsen
o.v.t.t.
  1. zou doorponsen
  2. zou doorponsen
  3. zou doorponsen
  4. zouden doorponsen
  5. zouden doorponsen
  6. zouden doorponsen
en verder
  1. is doorgeponst
  2. zijn doorgeponst
diversen
  1. doorpons!
  2. doorponst!
  3. doorgeponst
  4. doorponsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor doorponsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lochen doorponsen; ponsen; stansen doordringen; penetreren
punzen doorponsen; ponsen; stansen
stanzen doorponsen; ponsen; stansen