Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beeinträchtigen
|
afbreken; doen ophouden; onderbreken
|
aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; belemmeren; beletten; benadelen; beschadigen; bezoedelen; eer door het slijk halen; schaden; verhinderen
|
hindern
|
afbreken; doen ophouden; onderbreken
|
afhouden; belemmeren; beletten; chicaneren; doen mislukken; een stokje steken voor; ervanaf houden; hinderen; kleinzielig gedragen; onmogelijk maken; storen; verhinderen; verijdelen; verstoren; vertoornen; voorkomen; voorkómen; weerhouden
|
stören
|
afbreken; doen ophouden; onderbreken
|
belemmeren; beletten; ergeren; hinderen; irriteren; obstructie plegen; onmogelijk maken; op de zenuwen werken; storen; verhinderen; verstoren; vertoornen; vervelen; voorkomen; voorkómen
|
unterbrechen
|
afbreken; doen ophouden; onderbreken
|
afbreken; belemmeren; beletten; bemiddelen; beëindigen; detacheren; forceren; het werk neerleggen als protest; in de rede vallen; in staking gaan; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; loskrijgen; losmaken; loswerken; onderbreken; ontbinden; opheffen; scheiden; staken; stukmaken; tussenbeide komen; tussenkomen; verbreken; verbrijzelen; verhinderen; werkonderbreken
|