Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dobberen (Nederlands) in het Duits
dobberen:
-
dobberen
Conjugations for dobberen:
o.t.t.
- dobber
- dobbert
- dobbert
- dobberen
- dobberen
- dobberen
o.v.t.
- dobberde
- dobberde
- dobberde
- dobberden
- dobberden
- dobberden
v.t.t.
- heb gedobberd
- hebt gedobberd
- heeft gedobberd
- hebben gedobberd
- hebben gedobberd
- hebben gedobberd
v.v.t.
- had gedobberd
- had gedobberd
- had gedobberd
- hadden gedobberd
- hadden gedobberd
- hadden gedobberd
o.t.t.t.
- zal dobberen
- zult dobberen
- zal dobberen
- zullen dobberen
- zullen dobberen
- zullen dobberen
o.v.t.t.
- zou dobberen
- zou dobberen
- zou dobberen
- zouden dobberen
- zouden dobberen
- zouden dobberen
diversen
- dobber!
- dobbert!
- gedobberd
- dobberend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor dobberen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schaukeln | dobberen | afdekken; afruimen; deinen; flikken; golven; heen en weer zwaaien; iemand iets flikken; lappen; laten hobbelen; leveren; opruimen; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegelen; wiegen |
Verwante woorden van "dobberen":
dobberen vorm van dobber:
-
de dobber
Vertaal Matrix voor dobber:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schwimmer | dobber | drijvers |