Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ding (Nederlands) in het Duits

ding:

ding [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het ding (voorwerp; goed; artikel; )
    der Artikel; Ding; Objekt; die Sache; die Ware; der Gegenstand; Gerät; die Gegenstände; Zeug; die Sachen
    • Artikel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ding [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Objekt [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Sache [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Ware [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gegenstand [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gerät [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gegenstände [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Zeug [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Sachen [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor ding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Artikel artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak artikel; artikelen; brokje; eindje; essay; fragmentje; klein stukje; koopwaar; lidwoord; lidwoorden; partje; snippertje; stukje; verhandeling; voorwerpen; waar; wetsartikel
Ding artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak bagatel; dingetje; dreumes; futiliteit; hummel; kind; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleinigheid; kleintje; kleuter; niemendalletje; onbelangrijk iets; peulenschil; peuter; uk; wissewasje; worm; wurm
Gegenstand artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak
Gegenstände artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak
Gerät artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak apparaat; apparatuur; gereedschap; gereedschappen; gerei; handgereedschap; handwerktuig; instrument; instrumenten; machine; mobiele telefoon; werktuig; werktuigen
Objekt artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak geval; meewerkend voorwerp; object; probleemgeval
Sache artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak aangelegenheid; affaire; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; invalshoek; issue; kwestie; liaison; liefdesrelatie; oogpunt; perspectief; punt; relatie; standpunt; verhouding; zaak; zienswijs
Sachen artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken
Ware artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak basisproduct; goederen; handelsgoederen; handelswaar; koopwaar; product; verbruiksgoederen; waar; waren
Zeug artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak bocht; broeden; dingen; draai; gebroed; gewaad; goed; goedje; junk; kledingmateriaal; kleren; kromming; kromte; materiaal; prullaria; rommel; spul; spullen; tenue; waar; zaakjes; zaken
- zaak
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Artikel artikel; bericht; item

Verwante woorden van "ding":


Synoniemen voor "ding":


Verwante definities voor "ding":

  1. voorwerp1
    • hoe heet dat ding ook al weer?1

Wiktionary: ding

ding
noun
  1. voorwerp
ding
noun
  1. (umgangssprachlich) ein beliebiger Gegenstand
  2. (Plural 2) junges Mädchen (umgangssprachlich)
  3. (Plural 1) Angelegenheit (verallgemeinernd)

Cross Translation:
FromToVia
ding Thing; Ding Thing — public assembly
ding Ding thing — that which is considered to exist as a separate entity, object, quality or concept
ding Grund; Rechtsfall; Rechtssache; Ursache; Verursachung; Angelegenheit; Ding; Sache; Werk; Affäre; Geschichte; Fall; Anlaß; Veranlassung cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.
ding Begriff; Ding; Gegenstand; Objekt objetchose tangible et visible, concrète. Chose perceptible par la vue et le toucher. Chose, dans un sens indéterminé.
ding Ding; Sache; Etwas; Produkt; Mittel; Werkzeug; Einnahme; Erlös; Ertrag produitrésultat créatif de l’activité humaine.

dingen:

dingen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de dingen (spullen; zaakjes; zaken; goedje; waar)
    die Sachen; die Dinge; die Dinger; Zeug; die Güter; die Besitztümer; Inventar
    • Sachen [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Dinge [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Dinger [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Zeug [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Güter [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Besitztümer [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Inventar [das ~] zelfstandig naamwoord

dingen werkwoord (ding, dingt, dingde, dingden, gedingd)

  1. dingen (afdingen)
    handeln; feilschen; unterhandeln
    • handeln werkwoord (handle, handelst, handelt, handelte, handeltet, gehandelt)
    • feilschen werkwoord (feilsche, feilschst, feilscht, feilschte, feilschtet, gefeilscht)
    • unterhandeln werkwoord (unterhandele, unterhandelst, unterhandelt, unterhandelte, unterhandeltet, unterhandelt)

Conjugations for dingen:

o.t.t.
  1. ding
  2. dingt
  3. dingt
  4. dingen
  5. dingen
  6. dingen
o.v.t.
  1. dingde
  2. dingde
  3. dingde
  4. dingden
  5. dingden
  6. dingden
v.t.t.
  1. heb gedingd
  2. hebt gedingd
  3. heeft gedingd
  4. hebben gedingd
  5. hebben gedingd
  6. hebben gedingd
v.v.t.
  1. had gedingd
  2. had gedingd
  3. had gedingd
  4. hadden gedingd
  5. hadden gedingd
  6. hadden gedingd
o.t.t.t.
  1. zal dingen
  2. zult dingen
  3. zal dingen
  4. zullen dingen
  5. zullen dingen
  6. zullen dingen
o.v.t.t.
  1. zou dingen
  2. zou dingen
  3. zou dingen
  4. zouden dingen
  5. zouden dingen
  6. zouden dingen
diversen
  1. ding!
  2. dingt!
  3. gedingd
  4. dingend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor dingen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Besitztümer dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken bezittingen; eigendommen
Dinge dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken
Dinger dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken
Güter dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken bezittingen; eigendommen; goederen; handelsgoederen; handelswaar; koopwaar; onroerende goederen; onroerende zaken; vastgoed; verbruiksgoederen; waar; waren
Inventar dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken boedel; huisraad; inboedel; inventaris; voorraad
Sachen dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak
Zeug dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken artikel; bocht; broeden; ding; draai; gebroed; gewaad; goed; goedje; item; junk; kledingmateriaal; kleren; kromming; kromte; materiaal; object; prullaria; rommel; spul; tenue; voorwerp; zaak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feilschen afdingen; dingen afdingen; afpingelen; beknibbelen; knibbelen; knijpen; kromliggen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; schrapen; sjacheren; sjaggeren
handeln afdingen; dingen afdingen; afpingelen; ageren; doen; een prestatie leveren; functioneren; handel drijven; handelen; huis-aan-huis-verkopen; leuren; marchanderen; onderhandelen; pingelen; presteren; sjacheren; uitrichten; uitvoeren; venten; verhandelen; verkopen; verrichten
unterhandeln afdingen; dingen bemiddelen; tussenkomen

Verwante woorden van "dingen":


Wiktionary: dingen

dingen
verb
  1. (transitiv), gehoben: nach etwas streben, etwas zu erreichen suchen

Verwante vertalingen van ding