Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dichtend (Nederlands) in het Duits

dichtend vorm van dichten:

dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)

  1. dichten (breeuwen)
    stopfen; dichten; isolieren; schließen; abdichten
    • stopfen werkwoord (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)
    • dichten werkwoord (dichte, dichtest, dichtet, dichtete, dichtetet, gedichtet)
    • isolieren werkwoord (isoliere, isolierst, isoliert, isolierte, isoliertet, isoliert)
    • schließen werkwoord (schließe, schließest, schließt, schloß, schloßt, geschlossen)
    • abdichten werkwoord (dichte ab, dichtest ab, dichtet ab, dichtete ab, dichtetet ab, abgedichtet)
  2. dichten (dichtstoppen; dichtmaken; stoppen)
    zumachen; schließen; abschliessen; verschließen; abdichten; sperren
    • zumachen werkwoord (mache zu, machst zu, macht zu, machte zu, machtet zu, zugemacht)
    • schließen werkwoord (schließe, schließest, schließt, schloß, schloßt, geschlossen)
    • abschliessen werkwoord (schließe ab, schließst ab, schließt ab, schloß ab, schloßet ab, abgeschlossen)
    • verschließen werkwoord (verschließe, verschließt, verschloß, verschloßt, verschlossen)
    • abdichten werkwoord (dichte ab, dichtest ab, dichtet ab, dichtete ab, dichtetet ab, abgedichtet)
    • sperren werkwoord (sperre, sperrst, sperrt, sperrte, sperrtet, gesperrt)
  3. dichten (afdichten)
    abdichten; dichten; isolieren
    • abdichten werkwoord (dichte ab, dichtest ab, dichtet ab, dichtete ab, dichtetet ab, abgedichtet)
    • dichten werkwoord (dichte, dichtest, dichtet, dichtete, dichtetet, gedichtet)
    • isolieren werkwoord (isoliere, isolierst, isoliert, isolierte, isoliertet, isoliert)
  4. dichten (gedichten schrijven)
    dichten; Gedichten schreiben
  5. dichten (verzen maken)
    dichten
    • dichten werkwoord (dichte, dichtest, dichtet, dichtete, dichtetet, gedichtet)

Conjugations for dichten:

o.t.t.
  1. dicht
  2. dicht
  3. dicht
  4. dichten
  5. dichten
  6. dichten
o.v.t.
  1. dichtte
  2. dichtte
  3. dichtte
  4. dichtten
  5. dichtten
  6. dichtten
v.t.t.
  1. heb gedicht
  2. hebt gedicht
  3. heeft gedicht
  4. hebben gedicht
  5. hebben gedicht
  6. hebben gedicht
v.v.t.
  1. had gedicht
  2. had gedicht
  3. had gedicht
  4. hadden gedicht
  5. hadden gedicht
  6. hadden gedicht
o.t.t.t.
  1. zal dichten
  2. zult dichten
  3. zal dichten
  4. zullen dichten
  5. zullen dichten
  6. zullen dichten
o.v.t.t.
  1. zou dichten
  2. zou dichten
  3. zou dichten
  4. zouden dichten
  5. zouden dichten
  6. zouden dichten
diversen
  1. dicht!
  2. dicht!
  3. gedicht
  4. dichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

dichten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het dichten (verzen maken)
    Dichten
    • Dichten [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor dichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Dichten dichten; verzen maken afsluiting; dichtdoen; dichtdraaien; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gedichten schreiben dichten; gedichten schrijven
abdichten afdichten; breeuwen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; gaten stoppen; stoppen dichtdoen; dichtmaken; isoleren; koudebestendig maken; sluiten; toedoen; toetrekken; verzegelen
abschliessen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtknopen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toetrekken; vergrendelen; verzegelen
dichten afdichten; breeuwen; dichten; gaten stoppen; gedichten schrijven; verzen maken isoleren; koudebestendig maken
isolieren afdichten; breeuwen; dichten; gaten stoppen afscheiden; afsplitsen; afzonderen; dichtdoen; dichtmaken; isoleren; koudebestendig maken; sluiten; toedoen; toetrekken; verzegelen
schließen breeuwen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; gaten stoppen; stoppen afbetalen; afgrendelen; afleiden; afrekenen; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; bijsluiten; bijvoegen; borgen; deduceren; dicht maken; dichtdoen; dichtdraaien; dichtgaan; dichtknopen; dichtmaken; dichtvallen; een einde maken aan; eindigen; grendelen; insluiten; locken; op slot doen; op slot zetten; ophouden; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; toevallen; toevoegen; vereffenen; vergrendelen; verrekenen; verwijderen; zich sluiten
sperren dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen afgrendelen; afsluiten; blokkeren; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; stremmen; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen
stopfen breeuwen; dichten; gaten stoppen bikken; binnenkrijgen; brassen; bunkeren; consumeren; eten; gaten dichten; ineen duwen; mazen; naar binnen werken; nuttigen; onbeschoft eten; opeten; opslokken; proppen; schransen; schrokken; slempen; stoppen; tegoed doen; tot constipatie leiden; tot zich nemen; verorberen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zitten proppen; zwelgen
verschließen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen afgrendelen; afsluiten; borgen; detineren; dichtdoen; dichtmaken; gevangenhouden; grendelen; in hechtenis houden; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vasthouden; vergrendelen
zumachen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen aantrekken; afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtbinden; dichtdoen; dichtknopen; dichtmaken; dichttrekken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toebinden; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen

Wiktionary: dichten


Cross Translation:
FromToVia
dichten schließen close — obstruct (an opening)
dichten pfropfen; stopfen; verstopfen; zustopfen boucher — Traductions à trier suivant le sens