Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schwer
|
|
groots; grootschalig; reuze
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aufdringlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
indringende; indringerig; opdringerig
|
bedrohlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
dreigend; eng; hatelijk; stekelig; vijandelijk; vijandig
|
beschwerlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
afgezaagd; bezwaarlijk; ellendig; ergerlijk; irritant; langdraadig; langwijlig; lastig; melig; met bezwaren; rot; saai; vervelend
|
brenzlig
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
dreigend; eng; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; risicovol; riskant
|
delikat
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijn van smaak; fijngevoelig; fragiel; frèle; hachelijk; iel; kritiek; kwetsbaar; lastig; netelig; penibel; precair; teder; teer; tenger; zwak
|
|
drohend
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
dreigend; eng; hatelijk; stekelig; vijandelijk; vijandig
|
empfindlich
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
aangebrand; angstig voor pijn; armzalig; berooid; breekbaar; broos; fragiel; gammel; gevoelig; humeurig; karig; kies; kleinzerig; korzelig; krakkemikkig; kwetsbaar; lichtgeraakt; mager; met veel tact; nijpend; pover; schamel; schraal; sensitief; slap; smartelijk; tactvol; teer; teergevoelig; teerhartig; vatbaar; wankel; weekhartig; zwak
|
empfindsam
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
gammel; gevoelig; krakkemikkig; teergevoelig; vatbaar; wankel; zwak
|
fein
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
aangenaam; aardig; armzalig; behaaglijk; bijzonder aangenaam; chic; cru; decoratief; dun; eerlijk; elegant; esthetisch; fijn; fijngebouwd; gammel; geraffineerd; gracieus; ijl; karig; krakkemikkig; leuk; lief; mager; modieuze verfijning; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; plezant; plezierig; pover; prettig; rank; rechtschapen; rechttoe rechtaan; schamel; schraal; sierlijk; slank; slank en smal; slap; smaakvol; stijlvol; subtiel; sympathiek; tenger; van geringe dichtheid; verfijnd; wankel; zwak
|
feindlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
dreigend; eng; hatelijk; stekelig; vijandelijk; vijandig
|
feiner Geschmack
|
delicaat; fijn van smaak
|
|
furchtbar
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
afgrijselijk; afschuwelijk; afstotelijk; afstotend; barbaars; beestachtig; bijzonder; bliksems; bruut; buitengewoon; dreigend; eng; enorm; ergst; extreem; godgeklaagd; grootst; gruwelijk; hatelijk; hemeltergend; hoogst; ijzingwekkend; inhumaan; maximaal; meest; misselijkmakend; monsterlijk; onmenselijk; ontiegelijk; ontzettend; schandalig; schandelijk; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; stekelig; ten hemel schreiend; uiterst; verdraaid; verduiveld; verfoeilijk; verschrikkelijk; vijandig; vreselijk; walgelijk; weerzinwekkend; wreed; zeer ergerlijk
|
gefährlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
dreigend; eng; gevaarlijk; hachelijk; hatelijk; risicovol; riskant; stekelig; vijandelijk; vijandig
|
heikel
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; hachelijk; iel; kritiek; kwetsbaar; lastig; netelig; penibel; precair; teder; teer; tenger; zwak
|
gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; risicovol; riskant
|
hilflos
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; gebrekkig; hulpeloos; karig; knullig; krukkig; kwetsbaar; mager; onbeholpen; onhandig; pips; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; wee; weerloos; ziekelijk; zwak
|
hinderlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
afgezaagd; ellendig; hinder veroorzakend; hinderlijk; langdraadig; langwijlig; lastig; melig; onaangenaam; ongemakkelijk; rot; saai; storend; vervelend
|
liebend
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
liefhebbend
|
lästig
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
afgezaagd; bezwaarlijk; ellendig; gegeneerd; hinder veroorzakend; hinderlijk; krukkig; langdraadig; langwijlig; lastig; lastige; melig; met bezwaren; naar; niet schikkend; onaangenaam; onbeholpen; oncomfortabel; ongelegen; ongemakkelijk; ongerieflijk; onhandig; onplezierig; onverkwikkelijk; opgelaten; rot; saai; schutterig; slungelig; storend; stumperig; stuntelig; sukkelig; vervelend
|
mißlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; krukkig; onbeholpen; ongemakkelijk; onhandig; opgelaten; risicovol; riskant; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
|
mäkelig
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
vitterig
|
peinlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
genant; gênant; pijnlijk
|
prekär
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
gevaarlijk; gewaagd; hachelijk
|
sanft
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bedaard; clement; gelijkmoedig; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; in een handomdraai; kalm; kalmpjes; mak; mild; moeiteloos; onbewogen; rustig; sereen; vanzelf; vlinderachtig; welwillend; zacht; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zonder moeite
|
sanftmütig
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; clement; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; hulpvaardig; mak; mild; plezierig; voorkomend; vriendelijk; welwillend; zacht; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
|
schlimm
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
argwaan opwekkend; brutaal; erg; ernstig; fel; gemeen; heel erg; heftig; hevig; hondsbrutaal; ijzingwekkend; krachtig; kwaadwillig; kwalijk; met slechte intentie; min; ontzettend; ploertig; schrikbarend; schrikwekkend; slecht; snood; vals; van bedenkelijke aard; verdacht; verschrikkelijk; vreselijk; vrijpostig
|
schwer
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; afgezaagd; agressief; beduidend; behoorlijk; beklemmend; dikwijls; ellendig; enorm; flink; fors; frequent; geducht; gewelddadig; grof; grofgebouwd; hinderlijk; in hoge mate; knellend; langdraadig; langwijlig; lastig; lomp; machtig; massief; meermaals; melig; menigmaal; met een groot gewicht; moeilijk verteerbaar; naar; niet hol; nijpend; onaangenaam; ongelegen; onplezierig; onverkwikkelijk; regelmatig; rot; ruw; saai; slecht verteerbaar; smartelijk; storend; vaak; veelvuldig; vervelend; zwaar
|
schwierig
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
afgezaagd; belastend; bezwarend; complex; eigenwijs; eigenzinnig; ellendig; gecompliceerd; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; hard; hardhoofdig; hardop; hinderlijk; ingewikkeld; keihard; koppig; kritisch; langdraadig; langwijlig; lastig; luid; melig; met veel moeilijkheden gepaard gaan; moeilijk; moeilijk begaanbaar; onaangenaam; onwillig; oorverdovend; problematisch; risicovol; riskant; rot; saai; storend; tegendraads; vervelend; weerbarstig; weerspannig
|
schwächlich
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; debiel; dement; fragiel; gammel; idioot; imbeciel; karig; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; mager; matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; onbeholpen; onhandig; pips; ploertig; pover; schamel; schraal; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; wankel; wee; ziekelijk; zwak; zwakjes; zwakzinnig
|
unangenehm
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
afgezaagd; brutaal; ellendig; ergerlijk; gegeneerd; hinderlijk; hondsbrutaal; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; irritant; kil; koud en vochtig; langdraadig; langwijlig; lastig; lelijk; lelijk uitziend; melig; naar; niet schikkend; onaangenaam; onbehaaglijk; ongelegen; ongemakkelijk; onplezierig; onprettig; onverkwikkelijk; onwennig; opgelaten; rot; saai; storend; stuitend; vervelend; vrijpostig
|
unbequem
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
afgezaagd; ellendig; gegeneerd; hinderlijk; langdraadig; langwijlig; lastig; melig; naar; niet schikkend; onaangenaam; onbehaaglijk; ongelegen; ongemakkelijk; onplezierig; onprettig; onverkwikkelijk; onwennig; opgelaten; rot; saai; storend; vervelend
|
unbestimmt
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
afgedempt; flauw; gedempt; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; mistig; nevelachtig; niet doorzichtig; niet helder; niet zeker; onbepaald; onbestemd; ondoorzichtig; onduidelijk; ongewis; onhelder; onoverzichtelijk; onvast; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; wazig; wollig
|
verfänglich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
|
zart
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
breekbaar; broos; dun; fijn; fijngebouwd; fragiel; gammel; kies; krakkemikkig; kwetsbaar; lichtgebouwd; mals; met veel tact; pril; rank; slank; slap; subtiel; tactvol; teer; tenger; vroeg; wankel; zwak
|
zudringlich
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
bemoeiziek; brutaal; hondsbrutaal; indringerig; opdringerig; vrijpostig
|
zärtlich
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
diep; innig; intens
|