Nederlands
Uitgebreide vertaling voor de hoogte ingaan (Nederlands) in het Duits
de hoogte ingaan:
de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
-
de hoogte ingaan (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; omhooggaan)
zunehmen; vergrößern; steigern; ansteigen; vermehren; ausbreiten; anschwellen; ausdehnen; ausweiten; aufstocken-
ausbreiten werkwoord (breite aus, breitest aus, breitet aus, breitete aus, breitetet aus, ausgebreitet)
-
anschwellen werkwoord (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
-
de hoogte ingaan (in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen)
hinaufsteigen; abheben; emporsteigen-
hinaufsteigen werkwoord (steige hinauf, steigst hinauf, steigt hinauf, stieg hinauf, stiegt hinauf, hinaufgestiegen)
-
emporsteigen werkwoord (steige empor, steigst empor, steigt empor, stieg empor, stiegt empor, emporgestiegen)
-
Conjugations for de hoogte ingaan:
o.t.t.
- ga de hoogte in
- gaat de hoogte in
- gaat de hoogte in
- gaan de hoogte in
- gaan de hoogte in
- gaan de hoogte in
o.v.t.
- ging de hoogte in
- ging de hoogte in
- ging de hoogte in
- gingen de hoogte in
- gingen de hoogte in
- gingen de hoogte in
v.t.t.
- ben de hoogte ingegeaan
- bent de hoogte ingegeaan
- is de hoogte ingegeaan
- zijn de hoogte ingegeaan
- zijn de hoogte ingegeaan
- zijn de hoogte ingegeaan
v.v.t.
- was de hoogte ingegeaan
- was de hoogte ingegeaan
- was de hoogte ingegeaan
- waren de hoogte ingegeaan
- waren de hoogte ingegeaan
- waren de hoogte ingegeaan
o.t.t.t.
- zal de hoogte ingaan
- zult de hoogte ingaan
- zal de hoogte ingaan
- zullen de hoogte ingaan
- zullen de hoogte ingaan
- zullen de hoogte ingaan
o.v.t.t.
- zou de hoogte ingaan
- zou de hoogte ingaan
- zou de hoogte ingaan
- zouden de hoogte ingaan
- zouden de hoogte ingaan
- zouden de hoogte ingaan
diversen
- ga de hoogte in!
- gaat de hoogte in!
- de hoogte ingegeaan
- de hoogte ingaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze