Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. culmineren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor culmineren (Nederlands) in het Duits

culmineren:

culmineren werkwoord (culimineer, culimineert, culimineerde, culimineerden, geculimineerd)

  1. culmineren
    münden; gipfeln; kulminieren; sichergeben; zur Folge haben
    • münden werkwoord (münde, mündst, mündt, mündte, mündtet, gemündet)
    • gipfeln werkwoord (gipfle, gipfelst, gipfelt, gipfelte, gipfeltet, gegipfelt)
    • kulminieren werkwoord (kulminiere, kulminierst, kulminiert, kulminierte, kulminiertet, kulminiert)
    • sichergeben werkwoord
    • zur Folge haben werkwoord (habe zur Folge, hast zur Folge, hat zur Folge, hatte zur Folge, habt zur Folge, zur Folge gehabt)

Conjugations for culmineren:

o.t.t.
  1. culimineer
  2. culimineert
  3. culimineert
  4. culimineren
  5. culimineren
  6. culimineren
o.v.t.
  1. culimineerde
  2. culimineerde
  3. culimineerde
  4. culimineerden
  5. culimineerden
  6. culimineerden
v.t.t.
  1. heb geculimineerd
  2. hebt geculimineerd
  3. heeft geculimineerd
  4. hebben geculimineerd
  5. hebben geculimineerd
  6. hebben geculimineerd
v.v.t.
  1. had geculimineerd
  2. had geculimineerd
  3. had geculimineerd
  4. hadden geculimineerd
  5. hadden geculimineerd
  6. hadden geculimineerd
o.t.t.t.
  1. zal culmineren
  2. zult culmineren
  3. zal culmineren
  4. zullen culmineren
  5. zullen culmineren
  6. zullen culmineren
o.v.t.t.
  1. zou culmineren
  2. zou culmineren
  3. zou culmineren
  4. zouden culmineren
  5. zouden culmineren
  6. zouden culmineren
en verder
  1. is geculimineerd
  2. zijn geculimineerd
diversen
  1. culimineer!
  2. culimineert!
  3. geculimineerd
  4. culiminerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor culmineren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gipfeln culmineren bewaarheid worden; blijken; resulteren; uitkomen; uitkomen bij; uitvloeien in
kulminieren culmineren eindigen op; resulteren; uitkomen bij; uitkomen op; uitvloeien in
münden culmineren eindigen op; naar buiten hangen; resulteren; uithangen; uitkomen bij; uitkomen op; uitmonden; uitstromen; uitvloeien in
sichergeben culmineren bewaarheid worden; blijken; resulteren; uitkomen; uitkomen bij; uitvloeien in
zur Folge haben culmineren bewaarheid worden; blijken; resultaat; resulteren; tot gevolg hebben; uitkomen; uitkomen bij; uitmonden; uitvloeien in

Wiktionary: culmineren


Cross Translation:
FromToVia
culmineren gipfeln culminate — to reach the summit, highest point, peak (level) etc.