Nederlands
Uitgebreide vertaling voor culmineren (Nederlands) in het Duits
culmineren:
-
culmineren
münden; gipfeln; kulminieren; sichergeben; zur Folge haben-
sichergeben werkwoord
-
zur Folge haben werkwoord (habe zur Folge, hast zur Folge, hat zur Folge, hatte zur Folge, habt zur Folge, zur Folge gehabt)
Conjugations for culmineren:
o.t.t.
- culimineer
- culimineert
- culimineert
- culimineren
- culimineren
- culimineren
o.v.t.
- culimineerde
- culimineerde
- culimineerde
- culimineerden
- culimineerden
- culimineerden
v.t.t.
- heb geculimineerd
- hebt geculimineerd
- heeft geculimineerd
- hebben geculimineerd
- hebben geculimineerd
- hebben geculimineerd
v.v.t.
- had geculimineerd
- had geculimineerd
- had geculimineerd
- hadden geculimineerd
- hadden geculimineerd
- hadden geculimineerd
o.t.t.t.
- zal culmineren
- zult culmineren
- zal culmineren
- zullen culmineren
- zullen culmineren
- zullen culmineren
o.v.t.t.
- zou culmineren
- zou culmineren
- zou culmineren
- zouden culmineren
- zouden culmineren
- zouden culmineren
en verder
- is geculimineerd
- zijn geculimineerd
diversen
- culimineer!
- culimineert!
- geculimineerd
- culiminerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor culmineren:
Wiktionary: culmineren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• culmineren | → gipfeln | ↔ culminate — to reach the summit, highest point, peak (level) etc. |