Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- capituleren:
-
Wiktionary:
- capituleren → kapitulieren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor capituleren (Nederlands) in het Duits
capituleren:
-
capituleren (opgeven; zich overgeven)
aufgeben; kapitulieren-
kapitulieren werkwoord (kapituliere, kapitulierst, kapituliert, kapitulierte, kapituliertet, kapituliert)
-
capituleren (opgeven; zich overgeven; overgeven; uitleveren)
ausliefern; kaitulieren; übergeben; aushändigen-
ausliefern werkwoord (liefere aus, lieferst aus, liefert aus, lieferte aus, liefertet aus, ausgeliefert)
-
kaitulieren werkwoord
-
aushändigen werkwoord (händige aus, händigst aus, händigt aus, händigte aus, händigtet aus, ausgehändigt)
-
Conjugations for capituleren:
o.t.t.
- capituleer
- capituleert
- capituleert
- capituleren
- capituleren
- capituleren
o.v.t.
- capituleerde
- capituleerde
- capituleerde
- capituleerden
- capituleerden
- capituleerden
v.t.t.
- heb gecapituleerd
- hebt gecapituleerd
- heeft gecapituleerd
- hebben gecapituleerd
- hebben gecapituleerd
- hebben gecapituleerd
v.v.t.
- had gecapituleerd
- had gecapituleerd
- had gecapituleerd
- hadden gecapituleerd
- hadden gecapituleerd
- hadden gecapituleerd
o.t.t.t.
- zal capituleren
- zult capituleren
- zal capituleren
- zullen capituleren
- zullen capituleren
- zullen capituleren
o.v.t.t.
- zou capituleren
- zou capituleren
- zou capituleren
- zouden capituleren
- zouden capituleren
- zouden capituleren
en verder
- ben gecapituleerd
- bent gecapituleerd
- is gecapituleerd
- zijn gecapituleerd
- zijn gecapituleerd
- zijn gecapituleerd
diversen
- capituleer!
- capituleert!
- gecapituleerd
- capitulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor capituleren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aufgeben | capituleren; opgeven; zich overgeven | de brui geven aan; grootspreken; hoop opgeven; op de bus doen; opgeven; opofferen; opscheppen; opsnijden; overgeven; posten; prijsgeven; snoeven; strijd opgeven |
aushändigen | capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven | distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen |
ausliefern | capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven | aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren |
kaitulieren | capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven | |
kapitulieren | capituleren; opgeven; zich overgeven | |
übergeben | capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven | afstaan; braken; delegeren; kotsen; overdragen; overgeven; spugen; spuwen; strijd opgeven; uitbraken; vomeren |
Wiktionary: capituleren
capituleren
verb
-
het verzet staken, zich overgeven
- capituleren → kapitulieren